Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of handel (enterprise; trade) +‎ -s- +‎ partner (partner).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɦɑn.dəlsˌpɑrt.nər/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: han‧dels‧part‧ner

Noun

edit

handelspartner m (plural handelspartners)

  1. trading partner (someone with whom one trades)
    China is een belangrijke handelspartner voor de Europese Unie.China is an important trading partner for the European Union.
    Het land zoekt nieuwe handelspartners na het verlaten van een handelsblok.The country is seeking new trading partners after exiting a trade bloc.
    De samenwerking tussen deze twee handelspartners heeft geleid tot economische groei.The collaboration between these two trading partners has led to economic growth.
  2. (less common) companion, business partner
    Synonym: handelsgenoot