aartsvaderlijk

Dutch

Etymology

From aartsvader (“patriarch”) +‎ -lijk (“-ly”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈaːrtsˌfaː.dər.lək/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: aarts‧va‧der‧lijk

Adjective

aartsvaderlijk (comparative aartsvaderlijker, superlative aartsvaderlijkst)

1. patriarchal, pertaining to the Biblical patriarchs

Declension

Declension of aartsvaderlijk
uninflected	aartsvaderlijk
inflected	aartsvaderlijke
comparative	aartsvaderlijker
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		aartsvaderlijk	aartsvaderlijker	het aartsvaderlijkst het aartsvaderlijkste
indefinite	m./f. sing.	aartsvaderlijke	aartsvaderlijkere	aartsvaderlijkste
	n. sing.	aartsvaderlijk	aartsvaderlijker	aartsvaderlijkste
	plural	aartsvaderlijke	aartsvaderlijkere	aartsvaderlijkste
definite		aartsvaderlijke	aartsvaderlijkere	aartsvaderlijkste
partitive		aartsvaderlijks	aartsvaderlijkers	—

Synonyms

• patriarchaal

Related terms

• aartsvijand
• grootvaderlijk
• huisvaderlijk
• vaderlijk
• voorvaderlijk