Get the entire Comprehensive Introduction to Object Oriented Programming with Java 1st Edition Wu Solutions Manual in PDF format instantly.
Get the entire Comprehensive Introduction to Object Oriented Programming with Java 1st Edition Wu Solutions Manual in PDF format instantly.
https://testbankfan.com/product/introduction-to-java-programming-
comprehensive-version-10th-edition-liang-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-programming-with-
java-2nd-edition-dean-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/object-oriented-approach-to-
programming-logic-and-design-4th-edition-joyce-farrell-solutions-
manual/
https://testbankfan.com/product/engineering-economics-financial-
decision-making-for-engineers-canadian-5th-edition-fraser-test-bank/
Human Sexuality in a World of Diversity Fourth Canadian
Canadian 4th Edition Rathus Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/human-sexuality-in-a-world-of-
diversity-fourth-canadian-canadian-4th-edition-rathus-solutions-
manual/
https://testbankfan.com/product/illustrated-microsoft-office-365-and-
access-2016-comprehensive-1st-edition-friedrichsen-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/navigating-through-mathematics-1st-
edition-collins-test-bank/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-food-science-and-food-
systems-2nd-edition-parker-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/management-7th-edition-robbins-
solutions-manual/
Human Anatomy and Physiology Laboratory Manual Fetal Pig
Version Update 10th Edition Marieb Test Bank
https://testbankfan.com/product/human-anatomy-and-physiology-
laboratory-manual-fetal-pig-version-update-10th-edition-marieb-test-
bank/
Solutions to Chapter 8
1. Determine the output of the following code when the input is (a) –1, (b) 0, and (c) 12XY
try {
number = Integer.parseInt(
JOptionPane.showInputDialog(null, "input"));
if (number != 0) {
throw new Exception("Not Zero");
}
} catch (NumberFormatException e) {
System.out.println("Cannot convert to int");
} catch (Exception e) {
System.out.println("Error: " + e.getMessage());
2. Determine the output of the following code when the input is (a) –1, (b) 0, and (c) 12XY.
This is the same question as Exercise 1, but the code here has the finally clause.
try {
number = Integer.parseInt(
JOptionPane.showInputDialog(null, "input"));
if (number != 0) {
throw new Exception("Not Zero");
}
} catch (NumberFormatException e) {
System.out.println("Cannot convert to int");
} catch (Exception e) {
System.out.println("Error: " + e.getMessage());
} finally {
System.out.println("Finally Clause Executed");
}
We should throw an exception because the argument is invalid instead of using an assertion.
Remember: use assertions to detect internal errors and use exceptions to notify the client
programmers of the misuse of our class.
4. Modify the following code by adding the assert statement. The value of gender is either
MALE or FEMALE if the program is running correctly.
switch (gender) {
case MALE: totalFee = tuition + parkingFee;
break;
case FEMALE: totalFee = tuition + roomAndBoard;
break;
}
switch (gender) {
case MALE: totalFee = tuition + parkingFee;
break;
case FEMALE: totalFee = tuition + roomAndBoard;
break;
default: assert false:
"Value of gender " +
"is invalid. Value = " +
gender;
}
5. Modify the following method by adding the assert statement. Assume the variable factor is
a data member of the class.
6. Modify the getInput method of the InputHandler class from Section 8.7 so that the
method will throw an exception when an empty string is entered for the name, room, or
password. Define a new exception class EmptyInputException.
public void getInput( ) {
throws new EmptyInputException
name = JOptionPane.showInputDialog(null, "Enter Name:");
if (name.trim().equals(""))
throw new EmptyInputException("Name should not be empty");
room = JOptionPane.showInputDialog(null, "Enter Room No.:");
if (room.trim().equals(""))
throw new EmptyInputException("Room should not be empty");
pwd = JOptionPane.showInputDialog(null, "Enter Password:");
if (pwd.trim().equals(""))
throw new EmptyInputException("Password should not be
empty");
}
7. The user module of the keyless entry system in Section 8.7 does not include any logic to
terminate the program. Modify the program so it will terminate when the values Admin,
X123, and $maTrix%TwO$ are entered for name, room, and password, respectively.
This only requires changing the validate method in Ch8EntranceMonitor, and possibly
adding some new constants.
See Ch8EntranceMonitor.java
Development Exercises
8. In the sample development, we developed the user module of the keyless entry system. For
this exercise, implement the administrative module that allows the system administrator to
add and delete Resident objects and modify information on existing Resident objects. The
module will also allow the user to open a list from a file and save the list to a file. Is it
proper to implement the administrative module by using one class? Wouldn’t it be a better
design if we used multiple classes with each class doing a single well-defined task?
The solution here splits the problem into two classes, one to handle functionality and one to
handle the interface.
See files AdminHandler.java and Ch8EntranceAdmin.java
9. Write an application that maintains the membership lists of five social clubs in a dormitory.
The five social clubs are the Computer Science Club, Biology Club, Billiard Club, No Sleep
Club, and Wine Tasting Club. Use the Dorm class to manage the membership lists.
Members of the social clubs are Resident objects of the dorm. Use a separate file to store
the membership list for each club. Your program should be able to include a menu item for
each social club. When a club is selected, open a ClubFrame frame that will allow the user
to add, delete, or modify members of the club. The program can have up to five ClubFrame
frames opened at the same time. Make sure you do not open multiple instances of
ClubFrame for the same club.
Hu! wat liep daar voor een beest over den balk boven mij? Zeker
een schorpioen, een duizendpoot, een vergiftige slang, een …! Nu
bleef het stil zitten en sperde den muil open. De tong schoot als een
pijl tusschen de kaken te voorschijn en trok een langbeenige, niets
kwaads vermoedende vlieg in den afzichtelijken strot. [31]
Bah! welk een afschuwelijk dier! Het slokte nog een vlieg op, nog
één, nog een half dozijn.
Nu moest het monster bersten; het zwol op als een ballon. Neen!
het berstte niet, maar het viel naar beneden, op mijn gezicht,
midden op den mond, waaraan een pijnlijke kreet ontsnapte.
„Domkop”, bromde mijn slaapkameraad „het is maar een „tjitjak”.”
„En jij?”
„Stafmuzikant, luitenant.”
„Ocarina, luitenant.”
Ik dacht, dat het op dat oogenblik met den armen kerel gedaan was;
geen duit gaf ik meer voor hem, toen de luitenant hem bij den kraag
pakte en hem toebulderde: „Jij, lummel, zou je me misschien voor
den gek willen houden? In de provoost kun je ocarina blazen,
brutale kerel. Dan kon-je iederen orgeldraaier wel stafmuzikant
maken!”
Nu barstte hij in bulderend gelach uit: „Ha, ha, ha, maar dat is een
bescheidenheid, die roerend is. Daar hebben we dus onder de dertig
kerels 21 adspirant-officiers, twee sergeants-candidaten, een blazer
en zes soldaten. Jelui kunt allemaal … ha, ha, ha! Rechtsomkeert,
marsch!”
Goddank, ook deze kelk was aan mij voorbijgegaan. Nu kwam echter
nog een moeilijk oogenblik. Allen, die zich als toekomstige officieren
hadden opgegeven, hadden voor den luitenant een soort examen af
te leggen, waarmee ze het bewijs moesten leveren, dat ze werkelijk
iets geleerd hadden, om later eens op de kaderschool te komen en
m i s s c h i e n , na jaren, op de militaire school.
Het was eene fabel van Lafontaine, die ik lezen moest; ik deed het
tot tevredenheid van Zijnedelgestrenge.
„Ken je Latijn,” vroeg hij verder. „Jawel luitenant.” Ik wist reeds, wat
er nu kwam. Mijn vriend Sch., die een jaar geleden hetzelfde
examen [36]had doorstaan, had het mij verraden. De luitenant kende
geen Latijn, maar had, aangezien eenige vermetelen hem reeds een
paar maal met hun keukenlatijn wat hadden voorgelogen, een
kapittel uit een Latijnsch boekje uit het hoofd geleerd. Precies, hij
sloeg het zooveelste hoofdstuk op en ik begon vloeiend te vertalen:
Hannibal, postquam Alpes transiisset, in Italiam incidit, enz.
„Wat wil je voor den donder met al die plasjes?” [37]schreeuwde hij.
„Heb je dan nog nooit van de Middellandsche Zee gehoord, of van
de Roode Zee?”
Welke illusies wekte de aanblik van den held op, wiens borst gesierd
was met de Willemsorde en twee eervolle vermeldingen en aan
wiens zijde de eeresabel kletterde!
Den een na den ander der recruten riep hij vóór zich, om hem naar
één der verschillende afdeelingen te verwijzen. Er waren er vier. In
de eerste kwamen zij, die nog nooit soldaat geweest waren.
„Tweede afdeeling!”
„En jij?”
„Derde afdeeling!”
„En jij?”
„Vierde afdeeling!”
In deze klasse kreeg het kereltje niet eens een geweer in handen.
En „schutter” komt toch van „schieten”?
[Inhoud]
ONDER INLANDSCHE RECRUTEN.
Wie kon daar beter toe dienen dan een korporaal, het laagste punt
der militaire superioriteit, die het wolkje op het voorhoofd van den
bataljonscommandant in den vorm van een donker onweder te
aanschouwen krijgt, nadat het zich aan den horizon van den
kapitein, den luitenant, den sergeant-majoor en de sergeanten tot
eene steeds dreigender massa heeft saamgepakt. Mijne komst
maakte het spel compleet.
Het onweder trok dus af, en slechts af en toe schoot nog een
bliksemstraal uit het aangezicht des „dubbelen,” dat zich tot een
bitterzoet glimlachje geplooid had in de richting, waar ik stond.
Het was een gezicht om zich den buik vast te houden van het
lachen: al deze kleine, bruine barrevoeters, die tegen elkander
stonden aangedrongen als eene kudde schapen. Ieder oogenblik
verwachtte ik dat zij op de voorpooten—pardon! handen—vallen
zouden en tegen de klapperboomen opklauteren. Daarmede hadden
zij ons werkelijk een grooten dienst bewezen, want het moest een
heidensch werk zijn, eerst menschen en daarna soldaten uit hen te
maken. Deze gedachte baarde mij geen geringe zorg, want ik
verstond absoluut geen woord Maleisch, buiten de hoofdwoorden:
m a k a n : eten; m i n o e m : drinken, en p i s a n g - g o r e n g : 2
smeerproppen of gebakken pisangs. Maar daarmee kon ik toch geen
recruten afexerceeren.
Tot deze slotsom scheen ook de sergeant gekomen te zijn, want hij
wendde zich met een zucht af. Eerst toen hij mij bemerkte, herkreeg
hij zijn geestelijk evenwicht.
Het was zoo, er zaten ook nog vrouwen tusschen die knapen in. Zoo
ongeveer het derde deel hadden hunne huishoudsters meegebracht.
Bijeen geleken zij een grooten vuilnishoop, want zij hadden eene
langdurige scheepsreis achter den rug en hadden al dien tijd bijna
geen waschwater bekomen—voor Javanen, die over het algemeen
zeer op reinheid gesteld zijn, eene ware kwelling.
Dat ziet er lief uit, dacht ik. Maar de nood maakt vindingrijk. Ik zocht
den grootsten uit den troep, wenkte de anderen en marcheerde de
deur uit. Als eene kudde schapen achter den hamel trappelden de
overigen, en ook de vrouwen, hunnen voorman achterop. Voor de
deur maakten wij nog eerst halt. Ik sorteerde het gezelschap naar
de lengte en geraakte daarbij zoo in vuur, dat ik na gedanen arbeid
het commando: „Met verdubbelde rotten!” weerklinken liet. Ik weet
niet wie er op dat oogenblik wanhopiger uitzag: de Javaantjes of
hun korporaal. Onwillekeurig bedacht ik dat zoo een Javaansche
recruut toch stellig nog minder militair begrip heeft, dan een
afgeëxerceerde Amsterdamsche schutter; ik herriep derhalve het
commando, plaatste de luidjes in rijen van vier achter elkander, hief
mijn linkerbeen zoo hoog op, dat het boven de hoofden der recruten
uitstak en kommandeerde: „Marsch!” Ik had net zoo goed „Hu!”
kunnen kommandeeren; misschien hadden zij dat nog eer verstaan.
Nu, de hoofdzaak was: zij zetten zich in [48]beweging. Maar wat mij
niet mocht gelukken, niettegenstaande de waanzinnigste pogingen,
het was om de vier voorsten tot een zelfde marschtempo te
bewegen. De kolonne vertoonde groote gelijkenis met een
kruipenden duizendpoot. Ten slotte gaf ik het op en liet hen loopen
zooals zij wilden. Ik dankte mijnen Schepper, toen wij eindelijk de
steenen kazerne aan de rivier bereikt hadden. Nu plaatste ik mij
voor den troep, strekte den arm uit als een houten wegwijzer en
schreeuwde uit al de kracht mijner longen „Halt!” Wel kregen de
eerste paar rijen nog een geweldigen schok, daar de achter hen
aankomenden met hangende hoofden tegen hunne voorgangers
aanstietten; maar eindelijk stond de geheele troep. Door naar het
water te wijzen en het maken van krachtige zwembewegingen,
trachtte ik mijne bedoeling voor de menschen duidelijk te maken. Dit
gelukte boven alle verwachting. Onder luid gejuich vloog de bende
naar den oever, de vrouwen evenzeer.
„He! dat gaat niet,” riep ik haar toe, „jelui moet naar den anderen
kant!” Maar ik had met engelentong kunnen spreken, zij zouden mij
toch niet verstaan hebben. Gelukkig kwam mij een oude fuselier te
hulp, die de vrouwen begrijpen deed, dat b a i n s m i x t e s in
Indische kazernes niet thuis behooren, maar dat het eene deel der
militaire badkuip voor de mannen, het andere deel [49]voor de
vrouwen bestemd was. De vrouwen gehoorzaamden, en nu
ontwikkelde zich een paradijs-achtig stilleven, waarin dozijnen
Adam’s en Eva’s de stoffeering vormden. „Mama Gouvernement,” die
anders in elk opzicht goed voor hare kinderen zorgt, heeft er
namelijk in het geheel niet aan gedacht hen van zwembroeken te
voorzien. De Tjilewong is daarom ook zoo vriendelijk, hare gele
wateren als een sluier uit te breiden over alles, wat de mensch liefst
voor zijnen evenmensch verborgen houdt. Een kwartiertje lang liet ik
de luidjes in het water spartelen en bracht toen longen en armen
weder in beweging, ten einde mijne kudde weer om mij heen te
verzamelen. Dat duurde tamelijk lang, want de eene natuurknaap
had zijn broek achterste voren toegeknoopt, weer een ander wilde
zich niet met zijne jas verzoenen, daar die hem te warm was, enz.
Ten slotte evenwel kreeg ik hen weer in rij en gelid en overtuigde
mij dat er niet één ontbrak.
K o s s o k beteekent: poetsen.
Niet lang duurde het meer of de eerste dag was ten einde. In de
lange gangen van het „kampement” flikkerden de lampen en
wierpen haar schijnsel op verschillende groepen soldaten, die, blijde
de drukkende uniform te mogen afleggen, in primitief negligé
samenhokten. Boven hunne hoofden zweefde een afschuwelijk
riekende wolk, van den rook der „strootjes” 4 afkomstig en aan hunne
voeten stonden uit sigarenkistjes geïmproviseerde spuwbakken
gereed, om het roode sap der sirihpruim op te vangen. Anderen
hadden zich in hun boudoir teruggetrokken, en rustten op hunne
schatten uit. De gehuwde Javaansche soldaten namelijk, die allen
zonder uitzondering—ook de ongehuwden—zeer veel
schaamtegevoel bezitten, toonen in vele gevallen eene kieschheid,
die den Europeanen vreemd is. Door katoenen gordijnen aan de
brits te bevestigen, scheppen zij zich een gezellig hoekje, waar zij
hunne rijkdommen, enkele kapok-kussens, somtijds zelfs een
matras, verbergen. Daar trekken zij zich na de vermoeienissen des
daags terug en slapen gerust, niettegenstaande het krachtige
gesnork der slapers, die hunne matjes op de brits boven hun hoofd
hebben opgeslagen.
Ook ik volgde dit voorbeeld en ging op éen oor liggen, hoewel het
nog lang geen „taptoe” was. Zacht drong in mijn vertrek een
eentonig door den [54]neus klinkend gezang door, dat door
handgeklap begeleid werd. Waarschijnlijk waren het herinneringen
aan hun tehuis, die de bruine schepsels in hunne liederen bezongen.
Ja, ook deze natuurkinderen lijden aan heimwee; zij zijn niet de
gevoellooze wezens, waarvoor zoo velen hen houden, zij gevoelen
dikwerf veel dieper dan de Europeaan, die zich naar den geest hun
meerdere acht. Het slaperige gezang bracht mij in eenen toestand
tusschen waken en droomen. Het was mij, alsof ook mij uit het lieve,
verre vaderland bekende geluiden toeklonken. Onzichtbare handen
droegen mij derwaarts over. Ik zat in den kring van oude bekenden,
vroolijke drinkliederen weergalmden en de schuimende bierkruik
ging lustig rond, toen … een zacht gegons aan mijn oor, een
doordringende pijnlijke steek in de wang—weg waren vaderland,
weg de vrienden, weg het heerlijke bier. Wat mij stoorde, was de
prik van een muskieten-angel. De steek is nog zoo erg niet, maar de
lange tijd, die er verloopt tusschen het aanvliegen en het steken,
kan een mensch radeloos maken. De vermoeide hand slaat vergeefs
in het rond. Gewoonlijk steekt u het bloedgierige gespuis juist op
eene plaats, waar ge het niet verwacht. Alleen een „klamboe” 5 kan
hier helpen, en die had ik mij, ondanks alle zuinigheid, nog niet
kunnen verschaffen. Doch de [55]goede Morpheus had medelijden.
Hij liet zijn droomensluier op mij nederzinken, en slechts als een
verwijderde echo drong de klagende toon van het taptoesignaal tot
mijn verflauwend bewustzijn door. Ongestoord zwelgden de
muskieten—de kazernevloo is in Indië, Goddank! onbekend—mijn
bloed.
Ja, als het met bevelen alleen te doen was! De kerels wisten immers
niet eens, hoe zij met de knoopenschaar moesten omgaan, en dat
het heft van het kapmes blinken moest als zilver, scheen hun
onverklaarbaar. Bij eene Europeesche compagnie kan men bij
dergelijke gelegenheden zijnen toorn tenminste nog door eenige
kazernevloeken lucht geven, doch dat valt bij eene inlandsche
compagnie uiterst moeilijk, vooral als men de taal niet kent.
Ofschoon ik een bijzonder grooten domoor den eenen o r a n g
o e t a n na den ander naar het hoofd wierp, gaf hij geen blijk het
zich ook maar eenigszins aan te trekken; de kerel verstond niet eens
[58]zijne eigen taal. Er bleef niets anders over dan zelf de hand aan
het werk te slaan, uit den treure knoopen te poetsen, stukken van
uniformen te zoomen, te vouwen en netjes op de „planken” te
schikken. Dit duurde tot laat in den nacht. Nog in den droom hoorde
ik mijnen collega met schorre stem roepen: k o s s o k l a k a s !
kapitein d a t a n g 6.
De gevreesde dag brak aan. Te gelijk met den haan van den
kompagnies-kok kraaide ook de sergeant-majoor, en diens stem
werkte electriseerend. In minder dan geen tijd was ieder op zijnen
post. Nogmaals de knoopenscharen te voorschijn gehaald. Thans
ging het poetsen veel beter. De kereltjes waren leerzaam. Tallooze
bezems deden dichte wolken stof opdwarrelen, welke weder door
zachte stofdoeken onbarmhartig werden weggenomen. De
„kamerwacht”, een oude fuselier, liep met een angstig gezicht ieder
stroohalmpje na, dat de wind door de lange gangen joeg. De
„moeder” liep voor hem uit en voelde in alle hoeken en gaatjes, om
zich te vergewissen dat er geen stofje meer te vinden was. Zij
scheen tevreden. Minder vergenoegd waren de arme sergeanten en
korporaals. Daar had een hunner een recruut onder handen, wiens
kraag steeds weder tegen den langen hals opschoof; ginds wendde
een korporaal vergeefsche pogingen aan om een [59]klein ventje de
muts recht op het hoofd te zetten; de schedel was zoo gebouwd, dat
het hoofddeksel telkens weer in den nek gleed. Ik was haast van
schrik flauw gevallen, toen ik ontdekte dat de een of andere
ellendeling één mijner manschappen twee knoopen van de uniform
had afgesneden; waarschijnlijk om ze aan zijne eigen kapotjas te
zetten. Snel moest in het onheil voorzien worden, want de luitenant
was reeds in aantocht, en een luitenant kan onder zekere
omstandigheden al even onuitstaanbaar wezen als een kapitein.
[Inhoud]
MIJN EERSTE RAPPORT.
„Zeg eens, jij lange, je zet zoo’n gewichtig gezicht, alsof je een
conferentie met Bismarck gehad hebt,” riep mij de snerpende stem
van Von Sch. toe, terwijl ik met groote passen naar de
bamboekazerne stapte. Die von Sch. was een aardige kerel.
Nauwelijks twee jaar geleden had zijne sabel nog op het asphalt
U n t e r d e n L i n d e n gekletterd en had zijn ook nu nog
welverzorgde knevel jonge schoonen tot het maken van gedichten
bezield; en thans droeg hij de strepen van den sergeant van het
Indische leger. Een man, Isaäc geheeten en behoorende tot de
wijdvertakte familie van Sem, had hem geld tegen „papiertjes”
gegeven, wat aan de verandering zijner uniform schuld moet hebben
gehad. Doch zoo iets is onder kameraden j a n z e j a l . En hij had
veel kameraden; ik was er één van. Altoos had hij een passenden
kwinkslag tot [63]zijn dienst, als een van zijne voormalige of hem nog
overgebleven kameraden om de eene of andere reden „het land”
had. Zijn humor was tegen alles bestand en leed eenige jaren later
volstrekt niet onder het bericht, dat eene verstandige, oude tante
hem, nevens een stuk of wat smousjes en katten, ook haar vrij
aanzienlijk vermogen had nagelaten.
„Nu, van zooveel belang als een onderhoud met den ouden Bismarck
is het wel niet, maar het scheelt toch niet veel; ik moet mijn eerste
korporaalswacht afsteken en zit duchtig in den brand over het
schriftelijk rapport, ingeval er iets mocht voorvallen,” was mijn
bescheid.
„Och kom, wat kan er nu op zoo’n korporaalswacht gebeuren?”
vroeg hij. „Zou je het misschien willen rapporteeren, als twee
kakkerlakken elkander den kop afbijten of je een t j i t j a k 1 op het
hoofd valt? Op die wacht is er immers nog nooit iets voorgekomen?
En als er werkelijk iets gebeuren mocht en je kunt er geen
Hollandsch woord voor vinden, dan omschrijf je eenvoudig. Maar je
moet je toeleggen op mooi schrift: de inhoud komt er minder op
aan.” [64]
Een uurtje later betrok ik met mijn drie man de wacht, nam vol
welgevallen het beheer over de ledige arrestlokalen van mijnen
voorganger over en vlijde mij, na gedanen arbeid, behaaglijk in een
matten stoel neder. Het was een heerlijke, zonnige dag. Den nacht
te voren had het geregend, en nu slurpten zonnestralen en planten
het kostelijke nat gretig op. De lucht was helder, zoodat men in de
verte de blauwe omtrekken van het gebergte onderscheiden kon. De
Tjilewong verhaalde zachtkens, in vriendelijk gebabbel, van die
reuzen daarginds, waartoe ik mij zoo machtig voelde aangetrokken
door de herinnering aan mijn bergachtig vaderland. Zoet geurden de
twijgen van den „tjampakka” boven mijn hoofd, en wanneer een zoel
windje van het naburige zeestrand door het gebladerte streek, viel
er een bloesemregen neder en omhulde mij als met eenen mantel
van het teêrste dons.
Te langen leste had ik het epistel toch klaar en verdiepte mij met
welgevallen in den inhoud van het dienstbriefje: „De inlander
Sowodrono heeft zijn huishouderesse met een steen geslagen.
Daarom heb ik hem a r r e s t i e r d .”
Daar ging mij een licht op. „Omschrijven, als men het juiste woord
niet vindt,” had Von Sch. dien morgen gezegd. Precies! Hoe zou het
zijn, als ik eens schreef: i c h h a b e i h n d e s s w e g e n i n
K e t t e n g e l e g t ? Dat klonk wel wat middeleeuwsch en rook naar
burcht-kelders en pijnigende roofridders, maar het was toch
verstaanbaar.
Our website is not just a platform for buying books, but a bridge
connecting readers to the timeless values of culture and wisdom. With
an elegant, user-friendly interface and an intelligent search system,
we are committed to providing a quick and convenient shopping
experience. Additionally, our special promotions and home delivery
services ensure that you save time and fully enjoy the joy of reading.
testbankfan.com