Het zegel van de zieneres
()
About this ebook
Related to Het zegel van de zieneres
Titles in the series (2)
De gave van Dina Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsHet zegel van de zieneres Rating: 0 out of 5 stars0 ratings
Related ebooks
Bloed en Maretakken Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe gave van Dina Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsLiesje van den Lompenmolen Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe Venusworp Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsEen revolverschot Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe eerstverlorene Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsKetters van de Kemmelberg Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsVerstrengelde Vleugels: vleugels-trilogie, #3 Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe lynch-wet Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsPans wraak: Avonturen in Nooitgedachtland, #2 Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsZwarte magie Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe lichtkunstenaar Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe avonturen van Jan Kodde Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe dochter van de heelmeester Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsSnikken en grimlachjes Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsEen deal met de elfenkoning Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsKerstperikelen in Snowdonia – deel 1 Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsErfgoed Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsStormvanger Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsVrouw in Blei: Western Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsMedeminnaars 2 Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe zee heeft tienduizend muilen, nieuwe editie Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe Navajo-Vrouw: Far West (n), #6 Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe baanwachter Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsMet Gebroken Oog En Botte Klauw Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsFabriekskinderen Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsWaar de wind ons brengt Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsEllowyns toren Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsMachtsspel Rating: 0 out of 5 stars0 ratingsDe familie Hernat Rating: 0 out of 5 stars0 ratings
Related categories
Reviews for Het zegel van de zieneres
0 ratings0 reviews
Book preview
Het zegel van de zieneres - Lene Kaaberbol
Het zegel van de zieneres
Translated by Frieda Dalemans
Original title: Skammertegnet
Original language: Danish
Copyright © 2001, 2022 Lene Kaaberbøl and SAGA Egmont
All rights reserved
ISBN: 9788728028773
1st ebook edition
Format: EPUB 3.0
No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.
www.sagaegmont.com
Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.
DINA De kinderhandelaar
Verscholen tussen de paarse heuvels lagen drie stenen huisjes. Een smal karrenspoor zwenkte uit om erbij te kunnen, maar eigenlijk was er geen reden om daar te stoppen, want er was niets dan bloeiende heide, azuurblauwe lucht, taxusbomen en grazende schapen.
Toch stond er een koopmanskar op het stoffige erf tussen de huizen, en de schapen in de ommuurde velden hadden gezelschap: twee ezels en vier paarden, die met gebogen kop en lui zwaaiende staart stonden te soezen in de vroege avondzon.
En wij waren op weg naar beneden, naar de voet van de heuvel, mijn moeder en ik, en Callan Kensie. De meeste schapen stonden doodstil en volgden ons met een wantrouwige blik. Ik kon hun verwarring bijna voelen. Ze hadden vast nog nooit zo veel vreemdelingen gezien bij de herberg van Harral.
De zon hing als een reusachtige oranje bal net boven de heuvelkam. De dag was warm, bijna zomers geweest, en de lucht voelde nog steeds behaaglijk.Naast de koopmanskar zaten drie mannen rond een bierton kaart te spelen. Een stapel ronde, platte broden, drie kroezen bier en een glimmende, zwarte worst verdrongen elkaar op het deksel. Een vredig tafereel dat je op een mooie lenteavond als deze bij elke dorpsherberg aantrof, zou je denken. Tot je oog op de ketting viel, waarmee de enkel van de koopman aan zijn eigen karrenwiel was vastgeklonken.
De koopman sneed een flink stuk worst voor zichzelf af en schoof de rest over de bierton naar zijn twee bewakers.
‘Hier,’ zei hij. ‘Eet op. Van kaarten krijg je een lege maag.’
‘Een lege maag, daar maal ik niet om,’ bromde een van de bewakers. ‘Maar een lege beurs … Vier koperstukken en een van mijn beste messen heb je me al afgetroggeld!’ Maar hij was een sportieve verliezer en nam de worst aan.
Op dat ogenblik begon een van de ezels oorverdovend te balken.De bewakers keken op en zagen ons lopen.Ze sprongen overeind en een van hen veegde de kaarten haastig van de bierton, alsof we ze op iets onfatsoenlijks hadden betrapt. Maar ik wist waarom ze zich schaamden. Hoe kon je nog streng optreden tegen iemand die je net op een biertje had getrakteerd? Bovendien was het moeilijk te geloven dat de beschuldigingen die tegen deze opgewekte kerel waren geuit, klopten.
We kenden hem. Hij was zo vaak bij ons in het dorp geweest, en iedereen had altijd genoten van zijn bezoekjes. Hij had altijd een grapje of een goed verhaal klaar, een aanstekelijke lach en zo veel kraaienpootjes rond zijn ogen, dat je ze bijna niet meer zag als hij met zijn hele gezicht naar je lachte. Zijn wenkbrauwen leken wel twee dikke, zwarte slakken, behalve dat ze sneller bewogen. Als hij sprak, schoot één wenkbrauw om de twee woorden verwonderd omhoog. Nee, dacht ik, deze man had hoogstens wat gesjoemeld bij het afwegen van zijn koopwaar. Die jongens waren er vast zelf vandoor gegaan, net zoals hij beweerde.
‘Medama,’ zei een van de bewakers. Hij boog voor mijn moeder, en keek mij aarzelend aan – hoe beleefd moest je een meisje van elf begroeten? Hij boog nog een keer, maar nu minder diep. ‘Medamina.’ Ik was tenslotte de dochter van de Zieneres. De derde persoon in ons gezelschap, Callan Kensie, kreeg geen buiging, maar een afgemeten knikje, zo eentje dat mannen die niet bevriend zijn elkaar uit beleefdheid geven. ‘Kensie. Ik dacht dat jij tegenwoordig Laaglandse karavanen begeleidde?’
Callan beantwoordde het knikje van de man op precies dezelfde manier. ‘Je bent goed op de hoogte,Laclan.Maar nee,ik heb nu een andere taak.’
‘Wel,wel.Ik zie dat de Kensie-clan goed voor zijn Zieneres zorgt.’ De ogen van de bewaker bleven even op Callans brede schouders rusten.Het waren de gespierde schouders van iemand die elke dag met het zwaard oefende.Zoals de meeste mensen probeerde hij de blik van mijn moeder te ontwijken. En voor wie haar nog niet kende, was de zegelring die op haar borst glom een duidelijke waarschuwing. Het was een zware tinnen ring, die zwart en wit geglazuurd was,waardoor hij op een oog leek.Ik had bijna net dezelfde, maar die van mij had blauw in plaats van zwart, omdat ik nog in de leer was bij mijn moeder.Als je die zegelring zag, keek je maar beter weg. Anders vroeg je erom.
De koopman was ook opgestaan. ‘Blij u te zien,’ grinnikte hij. ‘U komt net op tijd. Het was gezellig, maar ik zou nog voor het donker in Baur Laclan willen zijn.’ Hij leek volkomen ontspannen en ik was steeds meer overtuigd van zijn onschuld. Het is niet veel mensen gegeven om zo rustig te blijven als ze oog in oog staan met de Zieneres. Hij maakte een kleine buiging voor mijn moeder en toen voor mij. ‘Ik ben blij u te zien,’ zei hij nog een keer. ‘Maar het is toch zonde om twee dames voor niets op zo’n lange reis te sturen.’
Mijn moeder keek op en wierp de koopman een vluchtige blik toe.
‘Laten we hopen dat het voor niets is,’ zei ze. Ze verhief haar stem niet, klonk niet bits. Maar toch zag je de grijns op het gezicht van de man langzaam verdwijnen, en onwillekeurig hield hij zijn hand voor zijn mond, als om te beletten dat hij er domme dingen zou uitflappen. Maar hij herstelde zich onmiddellijk.
‘Mag ik u iets aanbieden? U zult wel trek hebben na zo’n lange rit. En biertje? Of liever wat te eten?
‘Nee, dank u,’ zei mijn moeder vriendelijk. ‘Ik heb een opdracht te vervullen. Die komt nu op de eerste plaats.’
Ondanks de lange rit slaagde ze er nog in elegant af te stijgen. Falk, onze zwarte ruin, begon haar hoopvol te besnuffelen, hij wilde van zijn tuig af. Maar ze gaf de teugels aan Callan. Ik steeg af van de kleine maar potige Hooglandpony die ik had gehuurd, maar elegant kon je het niet meer noemen, vrees ik. Ik rij niet zo vaak. Callan liet de zadelriem een beetje vieren om de paarden vrij te laten ademen, maar hij maakte geen aanstalten om ze af te zadelen. Hij was duidelijk niet van plan om lang te blijven.
‘Wat is uw naam, koopman?’ vroeg mijn moeder vriendelijk, zonder een zweem van woede of dreiging in haar stem.
‘Hannibal Laclan Castor, om u te dienen, Medama,’ zei hij, en hij maakte een onverwacht sierlijke buiging.
Mijn moeder zette de kap van haar cape af en keek hem aan. ‘Mijn naam is Melussina Tonerre en ik heb de opdracht gekregen u aan te kijken met Zienersogen en u aan te spreken met een Zienersstem. hannibal laclan castor, kijk me aan!’
De koopman schrok, alsof iemand hem met zijn eigen zweep had geslagen. De pezen in zijn nek stonden zo gespannen als de snaren van een luit. Met tegenzin keek hij op om mijn moeders blik te ontmoeten. Even bleven ze elkaar in doodse stilte aanstaren. Er parelde zweet op het voorhoofd van de koopman, maar mijn moeders gezicht bleef zo onbewogen als een stenen masker.
Opeens zakte de koopman door zijn benen en hij viel op zijn knieën voor haar neer. Nog steeds hield ze zijn blik gevangen. Hij balde zijn vuisten zo hard, dat zijn nagels zich in zijn handpalmen boorden en er tussen de vingers van zijn ene hand zelfs een paar druppels bloed verschenen. Hij probeerde uit alle macht zijn ogen af te wenden, maar het lukte hem niet.
‘Laat me gaan,Medama,’smeekte hij uiteindelijk met gesmoorde stem. ‘Heb meelij. Laat me gaan!’
‘Vertel hun wat je hebt gedaan,’ zei ze. ‘Vertel het hun. Zij zijn mijn getuigen. Daarna laat ik je gaan.’
‘Medama … Ik heb alleen maar een handeltje opgezet …’
‘Kom op, vertel maar eens wat jij bedoelt met een handeltje opzetten, Hannibal Laclan Castor!’ Nu verraadde mijn moeders stem haar emoties: ze beefde van verachting, en de koopman kromp ineen en werd zichtbaar kleiner.
‘Twee jongens,’hijgde de koopman nauwelijks hoorbaar. ‘Ik heb twee jongens in dienst genomen. Uit pure naastenliefde. Het waren wezen … Niemand in het dorp wilde hen … Ik heb ze goed behandeld: ze te eten gegeven, ervoor gezorgd dat ze schone kleren hadden. Ze hadden het nog nooit zo goed gehad!’ Hij begon steeds harder te praten, met uitdagende stem. Zijn laatste verweer. Maar zijn woorden maakten geen indruk op mijn moeder.
‘Vertel ons eens wat je daarna hebt gedaan. Hoe goed je toen voor ze gezorgd hebt.’
‘Het was een strenge winter.Mijn hele voorraad zaaikoren ging verloren toen we in Sagisloc ingesneeuwd raakten. Het begon te kiemen en rotte helemaal weg, zestig zilverlingen aan zaad, helemaal verloren. En de jongens … Die ene viel nog mee, dat was een zachte, volgzame jongen. Maar die andere! Niks dan ellende had ik ermee, van het eerste moment dat ik hem zag. Op een keer jatte hij zeven naalden uit mijn voorraad. Hij verkocht ze en stak het geld in zijn eigen zak. En hij verkwistte mijn winst aan cake en warme cider! Daar heeft hij een flink pak rammel voor gekregen, of wat dacht je. Maar het haalde allemaal niks uit. Het ging van kwaad tot erger. Altijd eigenwijs, altijd brutaal. Als ik hem vroeg om de ezels los te maken, schold hij me gewoon uit. Doe het zelf, kreeg ik dan te horen. Als ik hem naar het bos stuurde om hout voor het kampvuur te sprokkelen, verdween hij urenlang. En dan was hij in geen velden of wegen te bespeuren tot het vuur allang gestookt was en de soep al had gekookt. Wat kon ik doen? Vroeg of laat zou hij hem gesmeerd zijn en was alles wat ik aan eten en kleren voor dat stuk verdriet had uitgegeven, voor niks geweest. En hij zou die andere vast hebben meegelokt, want het zijn toch zulke goeie vriendjes, de sukkels.’
Eindelijk hield de koopman op met ratelen.
‘En toen?’ drong mijn moeder aan. ‘Wat heb je toen gedaan?’
‘Toen … heb ik een andere baan voor ze gezocht.’
‘Waar?’
‘Bij een echte heer – een neef van de grote Drakan, de Drakenvorst van Dunark. Nu zijn ze in dienst bij een echte heer. Ze hadden het slechter kunnen treffen, zou ik zo zeggen. Als ze het slim aanpakken, kunnen ze het nog tot ridder schoppen! De Drakenvorst kijkt niet naar je afkomst, zeggen ze, maar of je betrouwbaar bent, een harde werker.’
‘En de prijs, koopman … Wat heb je voor ze opgestreken?’
‘Ik had al zo veel kosten aan ze gehad …’ jammerde de koopman. ‘Ik mocht er toch iets aan overhouden, daar is toch niks mis mee?’
‘hoeveel, koopman ?’ Haar vraag striemde als een zweep, en zonder dat de koopman er iets aan kon doen, ging zijn mond open en kwam het antwoord eruit.
‘Vijftien zilverlingen voor het watje en drieëntwintig voor de lastpak. Die was groot en sterk voor zijn leeftijd.’
De bewakers, die bier en eten van hem hadden aangenomen, keken alsof ze daar nu spijt van hadden. Een van hen spuugde op de grond, om de vieze smaak uit zijn mond te krijgen. Maar mijn moeder was nog niet klaar met hem.
‘En zo kreeg je in de gaten dat dit best een winstgevend handeltje is. Vertel op, zodat de getuigen het goed kunnen horen. Hoeveel? Hoeveel kinderen heb je nog meer aan Drakan verkocht?’
Nu wist de koopman geen uitvlucht of excuus meer te verzinnen. Zijn gerimpelde gezicht was asgrauw. Het was alsof hij gevangen zat in de genadeloze spiegel die de Zieneres hem voorhield, en hij zichzelf nu pas zag zoals hij echt was. Zijn stem brak.
‘Negentien,’zei hij hees van schaamte. ‘Als ik die twee ook meetel …’
‘Verschoppelingen, wezen, rebellen en gekken, achterlijken en kreupelen. Kinderen die de dorpen liever kwijt dan rijk zijn. hannibal laclan castor, denk je nou werkelijk dat drakan die koopt om er ridders van te maken? ’
Er vielen tranen tussen de voeten van de koopman. ‘Laat me gaan, Medama, ik smeek u, laat me gaan … Ik schaam me zo, bij de Heilige Sint-Magda, ik schaam me zo …’
‘Getuigen. Jullie hebben de bekentenis van deze man gehoord. Is mijn opdracht volbracht?’
‘Zieneres, we hebben zijn woorden gehoord. U hebt uw opdracht volbracht,’ sprak een van de bewakers plechtig. Hij keek vol verachting naar de snikkende man aan haar voeten.
Mijn moeder sloot haar ogen.
‘Wat zijn jullie van plan met die schurk?’ vroeg Callan, die de koopman zelfs geen blik gunde.
‘Hij is een Laclan,’zei een van de bewakers. ‘Weliswaar enkel van grootvaders kant, maar toch … De Laclan-clan moet over hem oordelen. We blijven hier overnachten en brengen hem morgenvroeg naar Baur Laclan.’
‘Mensen verkopen … Kínderen verkopen …’ zei Callan vol walging. ‘Ik hoop dat ze hem ophangen!’
‘Veel kans toe,’ zei de bewaker droog. ‘Helena Laclan is een harde tante en ze heeft zelf kinderen. En kleinkinderen.’
Callan trok de zadelriem strak en bood zijn hand aan mijn moeder, die op een van de stenen muurtjes was neergeploft en er totaal uitgeput uitzag.
‘Medama Tonerre? Zullen we vertrekken? De hemel is open en de volle maan kan ons bijschijnen. En ik wil zo snel mogelijk bij hem vandaan.’ Hij wees met zijn kin naar de koopman.
Mama keek op, maar ontweek beleefd zijn blik. ‘Ja, goed dan. We vertrekken, Callan.’ Ze nam zijn hand, maar was te trots om zich in het zadel te laten helpen.Het lukte haar net,maar we zagen allemaal dat ze trilde van de spanning en vermoeidheid. Het zou verstandiger zijn om in de herberg te overnachten,maar ik beet op mijn lip en zei geen woord tot we over de eerste heuvelkam en uit het zicht van de bewakers en hun huilende gevangene waren.
‘Was het zwaar?’ vroeg ik voorzichtig. Ze zag eruit alsof ze te zwak was om paard te rijden.
Callan zag het blijkbaar ook, want hij vroeg. ‘Zal het lukken om te rijden, Medama? We kunnen ook een kamp opslaan …’
Ze schudde haar hoofd. ‘Het gaat wel. Maar het is … Ik zie wat hij ziet, Callan. Als ik in zijn ziel en zijn geheugen kijk … Voor mij is het niet zomaar een getal. Negentien. Negentien kinderen. Ik heb al die gezichtjes gezien. En nu … Hij heeft ze gekócht. Gekocht en voor ze betaald, alsof het dieren waren. Wat denk je dat hij met ze van plan is?’
Daar wist niemand van ons het antwoord op. Maar terwijl het duister viel en we het pad onder de paarse heuvels afdaalden, hoorde ik Callan weer mompelen: ‘Ik hoop dat ze die hufter ophangen.’
Maar dat gebeurde niet. Een paar dagen later kwam een schaapachtige Laclan-ruiter ons vertellen dat de koopman de spaak van het karrenwiel waar hij aan vastzat, had doorgekerfd met het mes dat hij met kaarten had gewonnen. Hij was gevlucht en de Laclan-clan had hem vogelvrij verklaard in het Hoogland, en hem zijn naam en clanrechten voorgoed afgenomen. Iedereen die hem tegenkwam, mocht hem straffeloos vermoorden, zonder de wraak van Laclan te vrezen. Maar sindsdien had niemand hem nog gezien.
DAVIN Het zwaard
Voorzichtig bevrijdde ik mijn nieuwe zwaard uit zijn schuilplaats in het strodak van de schapenstal. Een schitterend zwaard kon je het niet noemen, tenminste nu nog niet. Het was vuilgrijs, breed en lomp, en het had nauwelijks een scherpe rand of punt. Eigenlijk was het nu nog niet veel meer dan een platte, ijzeren staaf. Maar Callan had beloofd dat hij me zou helpen het te slijpen en vijlen, en in mijn gedachten zag ik al voor me hoe het zou zijn: een smal, scherp, glimmend en dodelijk wapen. Een wapen voor een echte man.
Het had me twee van mijn beste hemden gekost – nu had ik er nog maar een – en alle zeven koperstukken die ik vorige zomer had verdiend met mijn baantje in de Molen van Berken. Maar ik vond het zijn prijs waard. Als mijn moeder er nu maar niet achter kwam van die hemden.Of in elk geval niet meteen …
‘Davin, breng jij de restjes even naar de geiten?’
Ik weet niet hoe ze het doet. Echt niet. Maar elke keer als ik op het punt sta om iets leuks of spannends te gaan doen, elke keer als ik iets wil doen wat niet mag, voelt ze dat van mijlenver aan en zadelt ze me op met een of andere saaie klus. De geiten voeren. Dat kon Dina toch ook? Dat kon Melli zelfs, en die was pas vijf. Daar had ze mij toch niet voor nodig. Ik was zestien, of toch bijna, en voelde duidelijk dat er dons op mijn kin begon te groeien. Op mijn bovenlip voelde ik ook iets, nog geen stoppels of zo, maar wel iets. De geiten voeren! Niet echt iets voor een man. En ik had wel wat belangrijkers te doen.
In een paar snelle bewegingen was ik de hoek om en het hek over. Ik liep zo snel ik kon de heuvel op, zonder helemaal buiten adem te raken. Misschien kon ik mezelf dan wijsmaken dat ik haar niet had gehoord. Misschien kon ik haar proberen wijs te maken dat ik al vertrokken was. Die kans was klein – mijn moeder kon met één blik de hardvochtigste moordenaar in tranen doen uitbarsten en alles laten opbiechten – maar ik kon het toch proberen? En terwijl ik zo over het Hoogveld rende, zo dicht bij de hemel en ver weg van geiten en restjes en moeders met Zienersogen … voelde ik me zo licht en vrij vanbinnen, dat ik wel leek te vliegen.
‘Ha,daar ben je.We dachten al dat je niet meer kwam opdagen.’
Callan en Kinnie en Brandgat stonden me bij Callans piepkleine boerderijtje op te wachten. Grappig, Callan zelf is een beer van een vent, zo lang als een boom en zo breed als een eik, en als je hem voor zijn huisje ziet staan, lijkt het wel alsof hij er niet eens in past. Maar natuurlijk doet hij dat wel. Hij woont er samen met zijn oude oma.
‘Ja, we dachten al dat je ma haar zoontje niet wilde laten gaan,’ zei Kinni.
Ik kreeg het soms flink op mijn heupen van Kinni.Meestal zelfs. Hij liep me altijd te jennen met mijn moeder, maar als ze in de buurt was, sloeg hij net als iedereen zijn ogen neer en sprak hij haar aan met ‘Medama Tonerre’. Kinni’s vader was koopman, en die betáálde Callan om zijn zoon te leren zwaardvechten.
Brandgat vond ik leuker. Dat was natuurlijk niet zijn echte naam. Eigenlijk heette hij Allin, maar zo noemde niemand hem nog. Hij was dol op alles wat kon knallen. Op een keer had hij salpeter en een bokaal petroleum te pakken gekregen en boem ! Het bijgebouwtje van Kruiden Debbi had de klap niet overleefd. Toen ze Allin geschrokken zag wegrennen met een grote, zwarte schroeivlek op zijn broek, had ze hem furieus nageroepen: ‘Als ik je te pakken krijg met je brandgat, zul je ervan lusten!’ En sindsdien noemde iedereen hem Brandgat.
Ik had hier geen echte vrienden, maar Brandgat kwam wel het dichtste in de buurt. Als ik hier was geboren, zouden we zeker vrienden zijn geweest. Maar in de ogen van Brandgat en de andere Kensies bleef ik de zoon van de Laaglandse Zieneres. En iedereen was wel heel behulpzaam en vriendelijk en zo, maar toch lieten ze je altijd voelen dat je een vreemdeling was.Een Hooglander vertrouwde iemand die hij niet kende van toen hij zelf nog in de luiers liep, nooit helemaal. Hoe langer we hier woonden, hoe meer ik begreep dat we in hun ogen gewoon niet bij de clan hoorden, en er ook nooit bij zouden horen. En zelfs al vond Brandgat mij veel aardiger dan Kinni, toch zou hij met zijn problemen bij hem aankloppen. Omdat Kinni zijn achterachterneef was, en ik maar een Laaglander.Zelfs al woonde ik hier vijftien jaar,dan nog zou ik in hun ogen een Laaglander blijven. Soms werd ik daar zo boos van, dat ik alles vervloekte, hén allemáál vervloekte, en ik terug naar Berken wilde,waar ik óók de zoon van de Zieneres was, maar iedereen me tenminste kende vanaf mijn geboorte. Soms had ik zo’n heimwee naar Berken, dat ik wel kon huilen. En dat was doodjammer, want we konden niet terug. Ons Lindenhuis was nu een uitgebrande ruïne en Drakans mannen waren nog steeds op zoek naar mijn moeder en mijn zus. En naar Nico, die in zekere zin de oorzaak van alle ellende was.
Callan koos voor elke training een andere plek uit, want hij zei altijd dat een goeie karavaanbewaker altijd en overal moest kunnen vechten. In de modder, op een heuvelrug, in een bos of een moeras. Struikrovers kunnen overal op de loer liggen. Ze wachten niet beleefd tot je op een vlakke en stevige ondergrond staat.
Deze keer nam hij ons mee naar een smalle, kurkdroge kloof, die ooit een rivierbedding was geweest. De bodem lag vol ronde keien en rotsblokken, waar je nauwelijks tussendoor kon. Als je vergat te kijken waar je je voeten zette, viel je en kon je je behoorlijk bezeren. Maar als je je tegenstander uit het oog verloor, waren de gevolgen nog pijnlijker. Want dan riep Callan je met een keiharde mep weer tot de orde.Ik zat na zo’n sessie meestal onder de blauwe plekken. Kinni kloeg daar soms over, maar daar had Callan geen oren naar.
‘Wat kies je: nu blauwe plekken of later een zwaard tussen je ribben? Als je die blokkering niet onder de knie hebt, ben je bij je eerste echte gevecht geheid je arm al kwijt.’
Ik luisterde en zweeg. Het was al erg genoeg dat ik een Laaglander was,