Academia.eduAcademia.edu
Wet of willekeur? De ontwikkeling van de Bijbels Hebreeuwse klinkers Benjamin Suchard Dr. B. Suchard is als docent en onderzoeker verbonden aan de Universiteit Leiden. Op 21 september jl. promoveerde hij op zijn proefschrift The development of the Biblical Hebrew vowels. links Fragment van de pioet U-netanne toqef (zie ‘Een traangedrenkte geschiedenis’, p. 27) afkomstig uit het machzor van Esslingen (zie ‘Rectificatie’, p. 53). Het is een veelgehoorde klacht onder studenten taalkunde dat ze als ze hun studierichting aan iemand vertellen altijd dezelfde vraag krijgen voorgeschoteldμ ‘Goh, taalkunde! Hoeveel talen spreek je dan?’ Een gefrustreerde oud-studiegenoot heeft uit wraak de gewoonte opgevat studenten geneeskunde te vragen hoeveel ziektes ze al hebben. Sinds het begin van mijn promotieonderzoek naar de ontwikkeling van de Bijbels Hebreeuwse klinkers is de standaardvraag waar ik mee word geconfronteerd veranderd. Tegenwoordig luidt dieμ ‘Hebreeuwse klinkers? Maar het Hebreeuws heeft toch helemaal geen klinkers?’ Zoals u weet, heeft het Hebreeuws natuurlijk wel klinkers, zoals iedere taal. Het verschil met veel andere talen is dat de klinkers oorspronkelijk niet geschreven werden, en in het Modern Hebreeuws nog steeds meestal worden weggelaten. De uitspraak van het Bijbels Hebreeuws zoals we die nu kennen, waar ook die van het Modern Hebreeuws op gebaseerd is, is pas rond de tiende eeuw na de gewone jaartelling volledig schriftelijk vastgelegd. Dat is zo’n duizend jaar na het schrijven van de jongste Bijbelboeken. Geen enkele taal blijft in zo’n lange periode onveranderd. Ter vergelijkingμ er zit ongeveer evenveel tijd tussen het Nederlands van nu en het oudste bewaard gebleven Oudnederlands – dat uit de Wachtendonckse Psalmen, met zulke prachtig onverstaanbare zinnen als uuanda gimikilot ist untes te himelon ginatha thin (‘want groot gemaakt is tot aan de hemelen uw genade’). Tenzij het Bijbels Hebreeuws uitzonderlijk goed bewaard is, heeft de tekst van de Hebreeuwse Bijbel hiermee als het ware een gespleten persoonlijkheid gekregenμ de medeklinkers zijn grotendeels onveranderd gebleven sinds de teksten in het eerste millennium v.d.g.j. geschreven werden, terwijl de klinkers zich nog meer dan duizend jaar langer door hebben kunnen ontwikkelen. Mijn onderzoek richtte zich op de vraag of het Bijbels Hebreeuws zich in dit opzicht inderdaad wel zo gedraagt als andere talen. De heersende opvatting in de taalkunde is niet alleen dat de uitspraak van elke taal in de loop der tijd verandert, maar dat deze veranderingen regelmatig zijn. Dat wil zeggen dat als een bepaalde klank in een bepaalde omgeving een verandering ondergaat, hij dit in elk woord doet, ongeacht of het gaat om een 3 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur? 1. Bijvoorbeeld G. Bergsträsser (1918), Hebräische Grammatik (Leipzig: Vogel). 2. H. Bauer & P. Leander (1922), Historische Grammatik der hebräischen Sprache (Halle: Max Niemeyer). 3. Bijvoorbeeld J. Blau (2010), Phonology and morphology of Biblical Hebrew (Winona Lake: Eisenbrauns). naamwoord of een werkwoord, een hoogfrequent of juist een heel zeldzaam woord. In het Nederlands is bijvoorbeeld een oudere th in een d veranderdμ vergelijkt u het Oudnederlandse ginatha uit het zinnetje hierboven maar met het Nieuwnederlandse genade en het daarop volgende thin ‘uw’ met (mijn en) dijn. De oorspronkelijke thklank is in het Engels onveranderd gebleven, bijvoorbeeld in thy ‘uw’. Omdat klankverandering regelmatig is, verwachten we dus in normale omstandigheden dat een Engels woord met th een Nederlandse tegenhanger heeft met een d. Dit klopt inderdaadμ voor Engels think, that, father, en beneath zeggen wij denk, dat, vader en beneden, enzovoort. Als je echter het Hebreeuws op deze manier met andere Semitische talen vergelijkt, loop je soms tegen problemen aan, zeker als het om de klinkers gaat. Veel standaardwerken over de Hebreeuwse grammatica trekken hieruit radicale conclusiesμ de uitspraak van het Hebreeuws zou kunstmatig en onbetrouwbaar 1 zijn, het Hebreeuws zou een mengtaal van Kanaänitisch en 2 Aramees zijn, of de taalwetenschap heeft het fout en 3 klankverandering hoeft helemaal niet regelmatig te zijn. Mijn proefschrift is een poging om de schijnbare onregelmatigheden van de Hebreeuwse klinkers op te lossen zonder zulke verstrekkende claims te maken. Als we de ontwikkeling van het Nederlands willen beschrijven, kunnen we om te beginnen eens kijken naar het overgebleven Oudnederlands en Middelnederlands en dan uitzoeken wat er veranderd is. Met het Hebreeuws gaat dat wat de klinkers betreft niet zo gemakkelijk, juist omdat ze niet geschreven werden. Op enkele transcripties na in andere schriften, zoals het Grieks, hebben we eenvoudigweg geen direct bewijs voor de klinkers in oudere vormen van het Hebreeuws. Daarom bestond een belangrijk deel van mijn onderzoek uit reconstructie, het achterhalen van de oorspronkelijke(re) vorm van verschillende woorden. Omdat dit vooral gebaseerd is op vergelijking met andere, verwante talen, noemen we de methode die men hiervoor gebruikt de vergelijkende methode. Bij de vergelijkende methode bekijk je de vorm van een woord in de verschillende leden van een talenfamilie en probeer je uit te komen bij een vorm waar de andere vormen het gemakkelijkst van af te leiden zijn. Als voorbeeld nemen we de werkwoordsvorm ‘hij schreef’. In het Bijbels Hebreeuws is dat ‫ ָכ ַתב‬, in het Bijbels Aramees ‫ ְכ ַתב‬, en in het Klassiek Arabisch kataba. In de eerste lettergreep zien we in het Hebreeuws een kamets, die teruggaat op een lange ā (het streepje geeft lengte aan), in het Aramees een 4 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard 4. Het Aramees gebruikt hier een andere vorm. sjwa, en in het Arabisch een a. Uit onderzoek naar andere taalfamilies weten we dat het heel vaak voorkomt dat een korte klinker in een open lettergreep zoals ka- lang wordt of, als hij zoals hier onbeklemtoond is, juist in een onduidelijk uitgesproken sjwa verandert. De omgekeerde ontwikkelingen zijn juist erg zeldzaamμ lange klinkers in open lettergrepen worden zelden kort, en een onbestemde klinker als sjwa verandert niet snel in een volle a. Daarom bewaart het Arabisch hier waarschijnlijk de oudere vorm van de eerste lettergreep, met een gewone, korte a. Iets vergelijkbaars geldt voor het einde van het woordμ het is heel normaal dat een klinker aan het einde van het woord wegvalt, maar heel zeldzaam dat er zomaar eentje bijkomt. De ontwikkeling van dit woord kunnen we dus als volgt beschrijven. De oorspronkelijke vorm, die we met een asteriskje markeren om aan te geven dat het maar om een hypothetische reconstructie gaat, is *kataba. In het Hebreeuws is de *a in de eerste lettergreep verlengd en de laatste *a weggevallen. In het Aramees is de eerste *a in een sjwa veranderd en de laatste *a ook weggevallen. En in het Arabisch zijn in dit geval geen veranderingen opgetreden. De regelmatigheid van klankveranderingen speelt bij de vergelijkende methode een grote rol. De klankveranderingen die we net beschreven hebben, blijven niet beperkt tot het woord ‘hij schreef’, maar treden overal in deze talen op. Zo zien we dat *a in dezelfde omgeving, een open lettergreep direct voor de beklemtoonde lettergreep, ook in het Hebreeuws een kamets en in het Aramees een sjwa oplevert in woorden als ‘goud’ (Hebreeuws ‫זָ ָהב‬, Aramees ‫ ְד ַהב‬, Arabisch dhahabun), ‘handen’ (Hebreeuws ‫ יָ ַדיִ ם‬Aramees ‫יְ ַדיִ ן‬, Arabisch yadayni), enzovoort. Ook het Hebreeuwse en Aramese wegvallen van korte klinkers aan het einde van het woord is regelmatig, als in ‘daar’ (Hebreeuws ‫ ָשׁם‬, 4 Arabisch thamma) of ‘hij zal schrijven’ (Hebreeuws ‫יִ ְכתֹ ב‬, Aramees ‫יִ ְכ ֻתב‬, Arabisch yaktubu). Twee van de belangrijkste talen voor de reconstructie van het Hebreeuws heb ik al genoemd. Het Aramees is een van de naaste verwanten van het Hebreeuws en was zo’n duizend jaar lang de meest gebruikte taal in het Nabije Oosten. Mede door de belangrijke rol die het Aramees heeft gespeeld in de vroege geschiedenis van zowel het jodendom als het christendom zal deze taal bij veel lezers enigszins bekend zijn. Vanaf de Middeleeuwen is de positie van het Aramees als heersende taal in het Midden-Oosten overgenomen door het Arabisch. Door de grote hoeveelheid Klassiek Arabische literatuur weten we er veel meer vanaf dan van andere Semitische talen die nog iets dichter bij het 5 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur? Hebreeuws staan. Daarnaast hebben de klinkers van het Klassiek Arabisch – zoals we al gezien hebben – vrij weinig veranderingen ondergaan, wat deze taal voor reconstructie erg bruikbaar maakt. Behalve het Aramees en het Arabisch is de reconstructie van de voorlopers van het Hebreeuws vooral gebaseerd op het Ugaritisch, een taal uit het hedendaagse Syrië die ons is overgeleverd op kleitabletten uit de veertiende t/m twaalfde eeuw voor de gewone jaartellingν het Akkadisch, de taal van de Assyriërs en Babyloniërs uit Mesopotamiëν en het Klassiek Ethiopisch, een Semitische taal die vanaf de late Oudheid in Ethiopië en omstreken gebruikt werd en nog steeds een belangrijke functie heeft binnen de Ethiopischen Eritrees-Orthodoxe kerk en het Ethiopische jodendom. Wat is nu het probleem? Zoals verwacht zien we dat veel klankveranderingen die in het Hebreeuws zijn opgetreden regelmatig verlopen. Zo worden alle gevallen van *a in een open lettergreep direct voor de klemtoon netjes verlengd tot kamets. Maar bij sommige klankveranderingen lijken er tegen alle verwachtingen in toch uitzonderingen op te treden. Een opvallend voorbeeld is de verandering van oorspronkelijk lange *ā in *ō, die in het Hebreeuws met een cholem geschreven wordt. Waar de meeste andere Semitische talen een ā hebben in woorden als ‘vrede, welzijn’ (Bijbels Aramees ‫ ְשׁלָ ם‬, Klassiek Arabisch salāmun, Klassiek Ethiopisch salām, Akkadisch shalāmum) en ‘wereld’ (Bijbels Aramees ‫ ָעלַ ם‬, Klassiek Arabisch ālamun, Klassiek Ethiopisch ālam), vinden we in het Hebreeuws respectievelijk ‫ ָשׁלוֹם‬en ‫עוֹלָ ם‬, beide met een lange ō. Maar daarnaast zijn er ook gevallen waar het Hebreeuws een kamets schrijft. ‘Hij weende’ luidt in het Aramees ‫ ְב ָכה‬, in het Arabisch bakā, maar in het Hebreeuws ‫ ָב ָכה‬met een kamets in plaats van de verwachte cholemν voor ‘wat’ vinden we naast Aramees ‫ ָמה‬en Arabisch mā Hebreeuws ‫ ָמה‬, ook met een onverwachte kamets. Zo zijn er een stuk of zes, zeven klankveranderingen die erg bepalend zijn voor de uitspraak van het Hebreeuws, maar waar willekeurige uitzonderingen op lijken te bestaan. Zoals gezegd heeft deze willekeur in de klankveranderingen, als er geen andere uitleg voor te vinden is, diepgaande implicaties voor de ontstaansgeschiedenis van het Hebreeuws, de historische taalkunde, of misschien wel allebei. Hier komt het belang van reconstructie om de hoek kijken. Zoals gezegd gaat de taalkunde ervan uit dat dezelfde oorspronkelijke klank in dezelfde omgeving zich steeds hetzelfde gedraagt. Als we nu de vergelijkende methode toepassen op deze schijnbare uitzonderingen, blijken ze in veel gevallen helemaal niet dezelfde klank te hebben bevat als de woorden waar de 6 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard klankverandering wel in is opgetreden. Het woord voor ‘wat’, bijvoorbeeld, luidt in het Klassiek Arabisch weliswaar mā, maar dat wil niet zeggen dat dat de meest oorspronkelijke vorm van dat woord is. In het Ugaritisch vinden we de spelling mh, wat duidt op een uitspraak als mah, met een korte a gevolgd door een medeklinker h. Dezelfde uitspraak spreekt uit de verdubbelde Klassiek Arabische vorm mahmā ‘wat dan ook’. Het lijkt er dus op dat dit woord als *mah moet worden gereconstrueerd. De Ugaritische vorm is dan onveranderd, terwijl de *-ah op het woordeinde in het Arabisch in -ā is veranderd en in zowel het Bijbels Hebreeuws als het Bijbels Aramees een kamets oplevertν deze regelmatige klankverandering kennen we ook uit andere gevallen. Aangezien dit woord, *mah, geen lange *ā bevatte toen deze klank in een voorloper van het Hebreeuws in *ō veranderde, spreekt het de regelmatigheid van deze klankverandering dus niet tegen. Ook in het geval van de zwakke werkwoorden als Hebreeuws ‫ ָב ָכה‬, Aramees ‫ ְב ָכה‬en Arabisch bakā blijkt de reconstructie geen *ā te bevatten. In het Klassiek Ethiopisch bevatten zulke vormen gewoon een medeklinker w of y als derde radicaal, als in bakaya ‘hij weende’. Dezelfde medeklinker is ook bewaard gebleven in Arabische vormen als bakaytu ‘ik weende’ en Hebreeuwse passieve participia als ‫‘ ָבנוּי‬gebouwd’ (van een ander werkwoord van dezelfde klasse). De meest waarschijnlijke reconstructie is dus *bakaya, in het Klassiek Ethiopisch nog onveranderd. In het Arabisch, het Aramees en ook het Hebreeuws is de *y tussen twee klinkers weggevallen en zijn de klinkers samengetrokken tot een lange *āν dit levert de Klassiek Arabische vorm bakā op, terwijl de laatste klinker in het Hebreeuws en Aramees weer als kamets wordt geschreven. Ook in dit geval hadden deze woorden dus geen oorspronkelijke *ā en is het dus geen probleem dat deze niet in *ō is veranderd. Door zo de reconstructie van alle schijnbare tegenvoorbeelden af te gaan, blijft er uiteindelijk maar een handjevol woorden over die echt met *ā gereconstrueerd moeten worden en toch in het Hebreeuws een kamets hebben, zoals ‫‘ ָק ְר ָבן‬offer’, te reconstrueren als *qurbānum. Deze bevatten allemaal een *u of een *w in de lettergreep direct voor de *ā, wat de verandering naar *ō zou kunnen blokkeren. Als we dan stellen dat de verandering van *ā naar *ō in deze omgeving niet heeft plaatsgevonden, is ze compleet regelmatig. Een ander interessant geval is dat van de zogeheten klemtoonverlenging. Hierbij worden oorspronkelijk korte klinkers in het 7 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur? Hebreeuws verlengd als ze de klemtoon dragen, als in het eerder gegeven voorbeeld van Hebreeuws ‫‘ זָ ָהב‬goud’ naast Aramees ‫ְד ַהב‬ en Arabisch dhahabun, alledrie uit *dhahabumν de kamets in het Hebreeuws staat ook hier voor een lange ā. Maar we vinden ook beklemtoonde klinkers die gewoon kort blijven, als in Hebreeuws ‫‘ ָכ ַתב‬hij schreef’ naast Aramees ‫ ְכ ַתב‬en Arabisch kataba. Over het algemeen lijkt de regel te zijn dat de klemtoonverlenging wel optreedt in naamwoorden, maar niet in werkwoorden. Hierdoor komen er zelfs Bijbels Hebreeuwse woordparen voor die qua vorm alleen op dit punt verschillen, zoals ‫‘ נִ ְשׁ ַבר‬het brak’ naast ‫נִ ְשׁ ָבר‬ ‘gebroken’ (een participium en dus een bijvoeglijk naamwoord) of ‫‘ יִ ְצ ַחק‬hij zal lachen’ naast ‫‘ יִ ְצ ָחק‬Izak’. De klemtoonverlenging is dan ook vaak aangehaald als voorbeeld van een klankverandering die slechts sommige woordsoorten treftμ een tegenvoorbeeld voor het regelmatigheidsprincipe dus. Maar weer blijkt de klankverandering bij nader inzien regelmatiger dan gedacht. Allereerst treedt de klemtoonverlenging niet alleen bij naamwoorden op, en niet bij alle naamwoorden. Vaak wordt een klinker in een werkwoordsvorm wel verlengd als er een suffix achter komt, bijvoorbeeld ‫‘ ֲא ָכלָ ַתם‬het verteerde hen’ uit ouder * akalatam. Aan de andere kant zijn er ook naamwoorden zónder klemtoonverlenging, zoals ‫‘ ַקל‬licht’ uit *qallum of ‫‘ ַבד‬deel’ uit *baddum. De klemtoonverlenging kijkt in ieder geval dus niet alleen naar woordsoort. Als we nu proberen te achterhalen welke naamwoorden wel en niet meedoen met de klemtoonverlenging, blijkt dat ze alleen is opgetreden in oorspronkelijk open lettergrepenμ wel in *dhahabum ‘goud’, *nathbarum ‘gebroken’, enz., maar niet in *qallum ‘licht’, *baddum ‘deel’, enz. Het lijkt erop dat beklemtoonde klinkers in oorspronkelijk open lettergrepen regelmatig verlengd zijn, terwijl die in oorspronkelijk gesloten lettergrepen kort blijven. Maar hoe zit het dan met de afwezigheid van klemtoonverlenging in werkwoorden? Het verschil zit ’m in de uitgang. Het zal u niet ontgaan zijn dat de reconstructies van de naamwoorden steeds eindigen op *-um. Dit is een oude naamvalsuitgang. Net als het Grieks, het Latijn of in mindere mate het Duits hadden de Semitische talen oorspronkelijk verschillende naamvallenμ de vorm van een woord veranderde op basis van de rol die het in de zin speelde. In het Klassiek Arabisch, het Akkadisch en sommige andere Semitische talen vinden we dit naamvalssysteem nog terug. Zo luidt het woord voor ‘huis’ in het Akkadisch in de nominatief bītum, in de genitief bītim en in de accusatief bītamμ ‘het huis (onderwerp, dus nominatief) is mooi’ is 8 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard bītum damiq, ‘de bouwer van het huis (genitief)’ is bānû bītim, en ‘hij bouwde het huis (lijdend voorwerp, dus accusatief)’ is bītam ibnī. Meer naamvallen komen er in het Semitisch niet voor. In het enkelvoud zijn de naamvalsuitgangen dus *-um, *-im en *-am. In het Hebreeuws zijn deze uitgangen weggevallen, waardoor het naamvalssysteem ook is opgegeven. Maar het zou goed kunnen dat hun oorspronkelijke aanwezigheid bij naamwoorden maar de afwezigheid bij werkwoorden verantwoordelijk is voor het verschil in klemtoonverlenging. Bij de uitleg van de vergelijkende methode hebben we gezien dat het Hebreeuws korte klinkers aan het einde van het woord is kwijtgeraakt. Ook is de *-m van de naamvalsuitgangen verloren gegaan. Vaak gaat men ervan uit dat de *-m eerst is weggevallen en daarna de korte klinker die eraan voorafging. Zo verandert *dhahabum in *dhahabu en nog verder in *dhahab, vanwaar het nog maar een klein stapje is naar ‫זָ ָהב‬. Maar stel nu dat er voor het verdwijnen van deze *-m nog een klankverandering was die korte klinkers aan het eind van een woord liet wegvallen. Deze zou de naamwoorden ongemoeid laten, omdat hier geen klinker, maar *-m aan het woordeinde staat. Maar ze zou wel optreden bij veel werkwoordsvormen, die gereconstrueerd moeten worden met een korte klinker op het woordeindeμ zo gaat ‫‘ נִ ְשׁ ַבר‬het brak’ terug op *nathbara en ‫‘ יִ ְצ ַחק‬hij zal lachen’ op iets als *yatschaqu. Nadat deze korte klinkers waren weggevallen, stonden de beklemtoonde klinkers in deze woorden dus in een gesloten lettergreepμ *nathbara wordt *nathbar, *yatschaqu wordt *yatschaq. Hiermee hebben we een verschil in vorm te pakken dat de verschillende uitwerkingen van de klemtoonverlenging kan verklaren. Als op dit moment alle beklemtoonde klinkers in open lettergrepen verlengd worden, veranderen bijvoorbeeld *dhahabum en *nathbarum namelijk in *dhahābum en *nathbārum, terwijl veelal werkwoordelijke vormen als *nathbar onveranderd blijven. Het verschil tussen patach en kamets, tussen ‫‘ נִ ְשׁ ַבר‬het brak’ en ‫נִ ְשׁ ָבר‬ ‘gebroken’, valt dus terug te voeren op een verschil in vorm, niet op een verschil in woordsoort. Ook de klemtoonverlenging blijkt regelmatig. Op deze manier heb ik de Bijbels Hebreeuwse klankveranderingen met schijnbare uitzonderingen stuk voor stuk onderzocht. In alle gevallen bleek het, als de vormen eenmaal op reconstructie geschift waren, mogelijk om regelmatige klankveranderingen te formuleren. Wat betekent dit nu voor de aard en ontstaansgeschiedenis van het Hebreeuws? In ieder geval valt het niet vol te houden dat de uitspraak van 9 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur? het Bijbels Hebreeuws een kunstmatig verzinsel zou zijn. Daarvoor zijn de regelmatigheden te groot. Tegelijkertijd wijken de Hebreeuwse vormen te veel af van die in de andere Semitische talenμ ze kunnen dus niet bijvoorbeeld zomaar uit het Aramees zijn overgenomen. Wanneer een Hebreeuws woord als ‫‘ ָכ ַתב‬hij schreef’ tegelijkertijd afwijkt van de verwante vormen in het Aramees, het Arabisch en het Klassiek Ethiopisch maar ook regelmatig volgt uit een reconstructie die op die vormen gebaseerd is, moet het teruggaan op een authentieke uitspraak in een levende taal. Met die levende taal zelf lijkt er verder niet zoveel geks aan de hand. Veel vormen die op het eerste gezicht onverklaarbaar lijken, blijken zich volstrekt regelmatig te hebben ontwikkeld, als je maar uitgaat van de juiste reconstructie. Hoewel er natuurlijk wel leenwoorden uit andere talen in het Hebreeuws voorkomen, is het toch echt geen mengtaal die op goed geluk woorden en grammaticale vormen uit twee verschillende bronnen bij elkaar heeft geraapt – hoe spannend dat ook zou zijn. Maar misschien is wel het belangrijkste resultaat dat de vergelijkende methode wederom vruchten af blijkt te werpen, ook in het Bijbels Hebreeuws. Het was natuurlijk opzienbarender geweest als het Hebreeuws de struikelsteen was geweest die de hele methode onderuit had gehaald. Maar dat er zelfs achter de lastige data van het Hebreeuws een regelmaat schuilgaat, bevestigt dat de historische taalkunde niet helemaal op het verkeerde spoor zit. We zijn daadwerkelijk in staat om de ontwikkeling van talen te traceren en taalfasen te reconstrueren waar geen woord van is overgeleverd. In het geval van het Hebreeuws brengt dat ons dichterbij de taal zoals die gesproken werd door de schrijvers van de Hebreeuwse Bijbel, en nog verder terug, tot de gezamenlijke voorouder van alle Semitische talen. Tegelijkertijd biedt een historische benadering ons een dieper inzicht in de Bijbels Hebreeuwse grammatica zoals wij die kennen, met al haar subtiele regeltjes en gekmakende uitzonderingen. Toch goed dat ze die klinkers uiteindelijk hebben opgeschreven. 10 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard