Wet of willekeur?
De ontwikkeling van de Bijbels Hebreeuwse klinkers
Benjamin Suchard
Dr. B. Suchard is als
docent en onderzoeker
verbonden aan de
Universiteit Leiden. Op 21
september jl. promoveerde hij op zijn proefschrift
The development of the
Biblical Hebrew vowels.
links
Fragment van de pioet
U-netanne toqef (zie
‘Een traangedrenkte
geschiedenis’, p. 27)
afkomstig uit het machzor
van Esslingen (zie
‘Rectificatie’, p. 53).
Het is een veelgehoorde klacht onder studenten taalkunde dat ze
als ze hun studierichting aan iemand vertellen altijd dezelfde vraag
krijgen voorgeschoteldμ ‘Goh, taalkunde! Hoeveel talen spreek je
dan?’ Een gefrustreerde oud-studiegenoot heeft uit wraak de
gewoonte opgevat studenten geneeskunde te vragen hoeveel
ziektes ze al hebben. Sinds het begin van mijn promotieonderzoek
naar de ontwikkeling van de Bijbels Hebreeuwse klinkers is de
standaardvraag waar ik mee word geconfronteerd veranderd.
Tegenwoordig luidt dieμ ‘Hebreeuwse klinkers? Maar het
Hebreeuws heeft toch helemaal geen klinkers?’
Zoals u weet, heeft het Hebreeuws natuurlijk wel klinkers, zoals
iedere taal. Het verschil met veel andere talen is dat de klinkers
oorspronkelijk niet geschreven werden, en in het Modern
Hebreeuws nog steeds meestal worden weggelaten. De uitspraak
van het Bijbels Hebreeuws zoals we die nu kennen, waar ook die
van het Modern Hebreeuws op gebaseerd is, is pas rond de tiende
eeuw na de gewone jaartelling volledig schriftelijk vastgelegd. Dat
is zo’n duizend jaar na het schrijven van de jongste Bijbelboeken.
Geen enkele taal blijft in zo’n lange periode onveranderd. Ter
vergelijkingμ er zit ongeveer evenveel tijd tussen het Nederlands
van nu en het oudste bewaard gebleven Oudnederlands – dat uit
de Wachtendonckse Psalmen, met zulke prachtig onverstaanbare
zinnen als uuanda gimikilot ist untes te himelon ginatha thin (‘want
groot gemaakt is tot aan de hemelen uw genade’). Tenzij het
Bijbels Hebreeuws uitzonderlijk goed bewaard is, heeft de tekst
van de Hebreeuwse Bijbel hiermee als het ware een gespleten
persoonlijkheid gekregenμ de medeklinkers zijn grotendeels
onveranderd gebleven sinds de teksten in het eerste millennium
v.d.g.j. geschreven werden, terwijl de klinkers zich nog meer dan
duizend jaar langer door hebben kunnen ontwikkelen.
Mijn onderzoek richtte zich op de vraag of het Bijbels
Hebreeuws zich in dit opzicht inderdaad wel zo gedraagt als
andere talen. De heersende opvatting in de taalkunde is niet alleen
dat de uitspraak van elke taal in de loop der tijd verandert, maar
dat deze veranderingen regelmatig zijn. Dat wil zeggen dat als een
bepaalde klank in een bepaalde omgeving een verandering
ondergaat, hij dit in elk woord doet, ongeacht of het gaat om een
3 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur?
1.
Bijvoorbeeld G.
Bergsträsser (1918),
Hebräische Grammatik
(Leipzig: Vogel).
2.
H. Bauer & P. Leander
(1922), Historische
Grammatik der
hebräischen Sprache
(Halle: Max Niemeyer).
3.
Bijvoorbeeld J. Blau
(2010), Phonology and
morphology of Biblical
Hebrew (Winona Lake:
Eisenbrauns).
naamwoord of een werkwoord, een hoogfrequent of juist een heel
zeldzaam woord. In het Nederlands is bijvoorbeeld een oudere th
in een d veranderdμ vergelijkt u het Oudnederlandse ginatha uit het
zinnetje hierboven maar met het Nieuwnederlandse genade en het
daarop volgende thin ‘uw’ met (mijn en) dijn. De oorspronkelijke thklank is in het Engels onveranderd gebleven, bijvoorbeeld in thy
‘uw’. Omdat klankverandering regelmatig is, verwachten we dus in
normale omstandigheden dat een Engels woord met th een
Nederlandse tegenhanger heeft met een d. Dit klopt inderdaadμ
voor Engels think, that, father, en beneath zeggen wij denk, dat,
vader en beneden, enzovoort.
Als je echter het Hebreeuws op deze manier met andere
Semitische talen vergelijkt, loop je soms tegen problemen aan,
zeker als het om de klinkers gaat. Veel standaardwerken over de
Hebreeuwse grammatica trekken hieruit radicale conclusiesμ de
uitspraak van het Hebreeuws zou kunstmatig en onbetrouwbaar
1
zijn, het Hebreeuws zou een mengtaal van Kanaänitisch en
2
Aramees zijn, of de taalwetenschap heeft het fout en
3
klankverandering hoeft helemaal niet regelmatig te zijn. Mijn
proefschrift is een poging om de schijnbare onregelmatigheden van
de Hebreeuwse klinkers op te lossen zonder zulke verstrekkende
claims te maken.
Als we de ontwikkeling van het Nederlands willen beschrijven,
kunnen we om te beginnen eens kijken naar het overgebleven
Oudnederlands en Middelnederlands en dan uitzoeken wat er
veranderd is. Met het Hebreeuws gaat dat wat de klinkers betreft
niet zo gemakkelijk, juist omdat ze niet geschreven werden. Op
enkele transcripties na in andere schriften, zoals het Grieks,
hebben we eenvoudigweg geen direct bewijs voor de klinkers in
oudere vormen van het Hebreeuws. Daarom bestond een belangrijk deel van mijn onderzoek uit reconstructie, het achterhalen van
de oorspronkelijke(re) vorm van verschillende woorden. Omdat dit
vooral gebaseerd is op vergelijking met andere, verwante talen,
noemen we de methode die men hiervoor gebruikt de
vergelijkende methode.
Bij de vergelijkende methode bekijk je de vorm van een woord
in de verschillende leden van een talenfamilie en probeer je uit te
komen bij een vorm waar de andere vormen het gemakkelijkst van
af te leiden zijn. Als voorbeeld nemen we de werkwoordsvorm ‘hij
schreef’. In het Bijbels Hebreeuws is dat ָכ ַתב, in het Bijbels
Aramees ְכ ַתב, en in het Klassiek Arabisch kataba. In de eerste
lettergreep zien we in het Hebreeuws een kamets, die teruggaat op
een lange ā (het streepje geeft lengte aan), in het Aramees een
4 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard
4.
Het Aramees gebruikt
hier een andere vorm.
sjwa, en in het Arabisch een a. Uit onderzoek naar andere
taalfamilies weten we dat het heel vaak voorkomt dat een korte
klinker in een open lettergreep zoals ka- lang wordt of, als hij zoals
hier onbeklemtoond is, juist in een onduidelijk uitgesproken sjwa
verandert. De omgekeerde ontwikkelingen zijn juist erg zeldzaamμ
lange klinkers in open lettergrepen worden zelden kort, en een
onbestemde klinker als sjwa verandert niet snel in een volle a.
Daarom bewaart het Arabisch hier waarschijnlijk de oudere vorm
van de eerste lettergreep, met een gewone, korte a. Iets
vergelijkbaars geldt voor het einde van het woordμ het is heel
normaal dat een klinker aan het einde van het woord wegvalt, maar
heel zeldzaam dat er zomaar eentje bijkomt. De ontwikkeling van
dit woord kunnen we dus als volgt beschrijven. De oorspronkelijke
vorm, die we met een asteriskje markeren om aan te geven dat het
maar om een hypothetische reconstructie gaat, is *kataba. In het
Hebreeuws is de *a in de eerste lettergreep verlengd en de laatste
*a weggevallen. In het Aramees is de eerste *a in een sjwa
veranderd en de laatste *a ook weggevallen. En in het Arabisch
zijn in dit geval geen veranderingen opgetreden.
De regelmatigheid van klankveranderingen speelt bij de
vergelijkende methode een grote rol. De klankveranderingen die
we net beschreven hebben, blijven niet beperkt tot het woord ‘hij
schreef’, maar treden overal in deze talen op. Zo zien we dat *a in
dezelfde omgeving, een open lettergreep direct voor de
beklemtoonde lettergreep, ook in het Hebreeuws een kamets en in
het Aramees een sjwa oplevert in woorden als ‘goud’ (Hebreeuws
זָ ָהב, Aramees ְד ַהב, Arabisch dhahabun), ‘handen’ (Hebreeuws
יָ ַדיִ םAramees יְ ַדיִ ן, Arabisch yadayni), enzovoort. Ook het
Hebreeuwse en Aramese wegvallen van korte klinkers aan het
einde van het woord is regelmatig, als in ‘daar’ (Hebreeuws ָשׁם,
4
Arabisch thamma) of ‘hij zal schrijven’ (Hebreeuws יִ ְכתֹ ב, Aramees
יִ ְכ ֻתב, Arabisch yaktubu).
Twee van de belangrijkste talen voor de reconstructie van het
Hebreeuws heb ik al genoemd. Het Aramees is een van de naaste
verwanten van het Hebreeuws en was zo’n duizend jaar lang de
meest gebruikte taal in het Nabije Oosten. Mede door de
belangrijke rol die het Aramees heeft gespeeld in de vroege
geschiedenis van zowel het jodendom als het christendom zal
deze taal bij veel lezers enigszins bekend zijn. Vanaf de
Middeleeuwen is de positie van het Aramees als heersende taal in
het Midden-Oosten overgenomen door het Arabisch. Door de grote
hoeveelheid Klassiek Arabische literatuur weten we er veel meer
vanaf dan van andere Semitische talen die nog iets dichter bij het
5 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur?
Hebreeuws staan. Daarnaast hebben de klinkers van het Klassiek
Arabisch – zoals we al gezien hebben – vrij weinig veranderingen
ondergaan, wat deze taal voor reconstructie erg bruikbaar maakt.
Behalve het Aramees en het Arabisch is de reconstructie van de
voorlopers van het Hebreeuws vooral gebaseerd op het Ugaritisch,
een taal uit het hedendaagse Syrië die ons is overgeleverd op
kleitabletten uit de veertiende t/m twaalfde eeuw voor de gewone
jaartellingν het Akkadisch, de taal van de Assyriërs en Babyloniërs
uit Mesopotamiëν en het Klassiek Ethiopisch, een Semitische taal
die vanaf de late Oudheid in Ethiopië en omstreken gebruikt werd
en nog steeds een belangrijke functie heeft binnen de Ethiopischen Eritrees-Orthodoxe kerk en het Ethiopische jodendom.
Wat is nu het probleem? Zoals verwacht zien we dat veel
klankveranderingen die in het Hebreeuws zijn opgetreden
regelmatig verlopen. Zo worden alle gevallen van *a in een open
lettergreep direct voor de klemtoon netjes verlengd tot kamets.
Maar bij sommige klankveranderingen lijken er tegen alle
verwachtingen in toch uitzonderingen op te treden. Een opvallend
voorbeeld is de verandering van oorspronkelijk lange *ā in *ō, die
in het Hebreeuws met een cholem geschreven wordt. Waar de
meeste andere Semitische talen een ā hebben in woorden als
‘vrede, welzijn’ (Bijbels Aramees ְשׁלָ ם, Klassiek Arabisch salāmun,
Klassiek Ethiopisch salām, Akkadisch shalāmum) en ‘wereld’
(Bijbels Aramees ָעלַ ם, Klassiek Arabisch ālamun, Klassiek
Ethiopisch ālam), vinden we in het Hebreeuws respectievelijk
ָשׁלוֹםen עוֹלָ ם, beide met een lange ō. Maar daarnaast zijn er ook
gevallen waar het Hebreeuws een kamets schrijft. ‘Hij weende’ luidt
in het Aramees ְב ָכה, in het Arabisch bakā, maar in het Hebreeuws
ָב ָכהmet een kamets in plaats van de verwachte cholemν voor ‘wat’
vinden we naast Aramees ָמהen Arabisch mā Hebreeuws ָמה, ook
met een onverwachte kamets. Zo zijn er een stuk of zes, zeven
klankveranderingen die erg bepalend zijn voor de uitspraak van het
Hebreeuws, maar waar willekeurige uitzonderingen op lijken te
bestaan. Zoals gezegd heeft deze willekeur in de
klankveranderingen, als er geen andere uitleg voor te vinden is,
diepgaande implicaties voor de ontstaansgeschiedenis van het
Hebreeuws, de historische taalkunde, of misschien wel allebei.
Hier komt het belang van reconstructie om de hoek kijken.
Zoals gezegd gaat de taalkunde ervan uit dat dezelfde
oorspronkelijke klank in dezelfde omgeving zich steeds hetzelfde
gedraagt. Als we nu de vergelijkende methode toepassen op deze
schijnbare uitzonderingen, blijken ze in veel gevallen helemaal niet
dezelfde klank te hebben bevat als de woorden waar de
6 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard
klankverandering wel in is opgetreden. Het woord voor ‘wat’,
bijvoorbeeld, luidt in het Klassiek Arabisch weliswaar mā, maar dat
wil niet zeggen dat dat de meest oorspronkelijke vorm van dat
woord is. In het Ugaritisch vinden we de spelling mh, wat duidt op
een uitspraak als mah, met een korte a gevolgd door een
medeklinker h. Dezelfde uitspraak spreekt uit de verdubbelde
Klassiek Arabische vorm mahmā ‘wat dan ook’. Het lijkt er dus op
dat dit woord als *mah moet worden gereconstrueerd. De
Ugaritische vorm is dan onveranderd, terwijl de *-ah op het
woordeinde in het Arabisch in -ā is veranderd en in zowel het
Bijbels Hebreeuws als het Bijbels Aramees een kamets oplevertν
deze regelmatige klankverandering kennen we ook uit andere
gevallen. Aangezien dit woord, *mah, geen lange *ā bevatte toen
deze klank in een voorloper van het Hebreeuws in *ō veranderde,
spreekt het de regelmatigheid van deze klankverandering dus niet
tegen.
Ook in het geval van de zwakke werkwoorden als Hebreeuws
ָב ָכה, Aramees ְב ָכהen Arabisch bakā blijkt de reconstructie geen *ā
te bevatten. In het Klassiek Ethiopisch bevatten zulke vormen
gewoon een medeklinker w of y als derde radicaal, als in bakaya
‘hij weende’. Dezelfde medeklinker is ook bewaard gebleven in
Arabische vormen als bakaytu ‘ik weende’ en Hebreeuwse
passieve participia als ‘ ָבנוּיgebouwd’ (van een ander werkwoord
van dezelfde klasse). De meest waarschijnlijke reconstructie is dus
*bakaya, in het Klassiek Ethiopisch nog onveranderd. In het
Arabisch, het Aramees en ook het Hebreeuws is de *y tussen twee
klinkers weggevallen en zijn de klinkers samengetrokken tot een
lange *āν dit levert de Klassiek Arabische vorm bakā op, terwijl de
laatste klinker in het Hebreeuws en Aramees weer als kamets
wordt geschreven. Ook in dit geval hadden deze woorden dus
geen oorspronkelijke *ā en is het dus geen probleem dat deze niet
in *ō is veranderd.
Door zo de reconstructie van alle schijnbare tegenvoorbeelden
af te gaan, blijft er uiteindelijk maar een handjevol woorden over
die echt met *ā gereconstrueerd moeten worden en toch in het
Hebreeuws een kamets hebben, zoals ‘ ָק ְר ָבןoffer’, te
reconstrueren als *qurbānum. Deze bevatten allemaal een *u of
een *w in de lettergreep direct voor de *ā, wat de verandering naar
*ō zou kunnen blokkeren. Als we dan stellen dat de verandering
van *ā naar *ō in deze omgeving niet heeft plaatsgevonden, is ze
compleet regelmatig.
Een ander interessant geval is dat van de zogeheten klemtoonverlenging. Hierbij worden oorspronkelijk korte klinkers in het
7 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur?
Hebreeuws verlengd als ze de klemtoon dragen, als in het eerder
gegeven voorbeeld van Hebreeuws ‘ זָ ָהבgoud’ naast Aramees ְד ַהב
en Arabisch dhahabun, alledrie uit *dhahabumν de kamets in het
Hebreeuws staat ook hier voor een lange ā. Maar we vinden ook
beklemtoonde klinkers die gewoon kort blijven, als in Hebreeuws
‘ ָכ ַתבhij schreef’ naast Aramees ְכ ַתבen Arabisch kataba. Over het
algemeen lijkt de regel te zijn dat de klemtoonverlenging wel
optreedt in naamwoorden, maar niet in werkwoorden. Hierdoor
komen er zelfs Bijbels Hebreeuwse woordparen voor die qua vorm
alleen op dit punt verschillen, zoals ‘ נִ ְשׁ ַברhet brak’ naast נִ ְשׁ ָבר
‘gebroken’ (een participium en dus een bijvoeglijk naamwoord) of
‘ יִ ְצ ַחקhij zal lachen’ naast ‘ יִ ְצ ָחקIzak’. De klemtoonverlenging is
dan ook vaak aangehaald als voorbeeld van een klankverandering
die slechts sommige woordsoorten treftμ een tegenvoorbeeld voor
het regelmatigheidsprincipe dus.
Maar weer blijkt de klankverandering bij nader inzien
regelmatiger dan gedacht. Allereerst treedt de klemtoonverlenging
niet alleen bij naamwoorden op, en niet bij alle naamwoorden.
Vaak wordt een klinker in een werkwoordsvorm wel verlengd als er
een suffix achter komt, bijvoorbeeld ‘ ֲא ָכלָ ַתםhet verteerde hen’ uit
ouder * akalatam. Aan de andere kant zijn er ook naamwoorden
zónder klemtoonverlenging, zoals ‘ ַקלlicht’ uit *qallum of ‘ ַבדdeel’
uit *baddum. De klemtoonverlenging kijkt in ieder geval dus niet
alleen naar woordsoort.
Als we nu proberen te achterhalen welke naamwoorden wel en
niet meedoen met de klemtoonverlenging, blijkt dat ze alleen is
opgetreden in oorspronkelijk open lettergrepenμ wel in *dhahabum
‘goud’, *nathbarum ‘gebroken’, enz., maar niet in *qallum ‘licht’,
*baddum ‘deel’, enz. Het lijkt erop dat beklemtoonde klinkers in
oorspronkelijk open lettergrepen regelmatig verlengd zijn, terwijl
die in oorspronkelijk gesloten lettergrepen kort blijven. Maar hoe zit
het dan met de afwezigheid van klemtoonverlenging in
werkwoorden?
Het verschil zit ’m in de uitgang. Het zal u niet ontgaan zijn dat
de reconstructies van de naamwoorden steeds eindigen op *-um.
Dit is een oude naamvalsuitgang. Net als het Grieks, het Latijn of in
mindere mate het Duits hadden de Semitische talen oorspronkelijk
verschillende naamvallenμ de vorm van een woord veranderde op
basis van de rol die het in de zin speelde. In het Klassiek Arabisch,
het Akkadisch en sommige andere Semitische talen vinden we dit
naamvalssysteem nog terug. Zo luidt het woord voor ‘huis’ in het
Akkadisch in de nominatief bītum, in de genitief bītim en in de
accusatief bītamμ ‘het huis (onderwerp, dus nominatief) is mooi’ is
8 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard
bītum damiq, ‘de bouwer van het huis (genitief)’ is bānû bītim, en
‘hij bouwde het huis (lijdend voorwerp, dus accusatief)’ is bītam
ibnī. Meer naamvallen komen er in het Semitisch niet voor.
In het enkelvoud zijn de naamvalsuitgangen dus *-um, *-im en
*-am. In het Hebreeuws zijn deze uitgangen weggevallen,
waardoor het naamvalssysteem ook is opgegeven. Maar het zou
goed kunnen dat hun oorspronkelijke aanwezigheid bij naamwoorden maar de afwezigheid bij werkwoorden verantwoordelijk is
voor het verschil in klemtoonverlenging.
Bij de uitleg van de vergelijkende methode hebben we gezien
dat het Hebreeuws korte klinkers aan het einde van het woord is
kwijtgeraakt. Ook is de *-m van de naamvalsuitgangen verloren
gegaan. Vaak gaat men ervan uit dat de *-m eerst is weggevallen
en daarna de korte klinker die eraan voorafging. Zo verandert
*dhahabum in *dhahabu en nog verder in *dhahab, vanwaar het
nog maar een klein stapje is naar זָ ָהב. Maar stel nu dat er voor het
verdwijnen van deze *-m nog een klankverandering was die korte
klinkers aan het eind van een woord liet wegvallen. Deze zou de
naamwoorden ongemoeid laten, omdat hier geen klinker, maar *-m
aan het woordeinde staat. Maar ze zou wel optreden bij veel
werkwoordsvormen, die gereconstrueerd moeten worden met een
korte klinker op het woordeindeμ zo gaat ‘ נִ ְשׁ ַברhet brak’ terug op
*nathbara en ‘ יִ ְצ ַחקhij zal lachen’ op iets als *yatschaqu. Nadat
deze korte klinkers waren weggevallen, stonden de beklemtoonde
klinkers in deze woorden dus in een gesloten lettergreepμ
*nathbara wordt *nathbar, *yatschaqu wordt *yatschaq. Hiermee
hebben we een verschil in vorm te pakken dat de verschillende
uitwerkingen van de klemtoonverlenging kan verklaren. Als op dit
moment alle beklemtoonde klinkers in open lettergrepen verlengd
worden, veranderen bijvoorbeeld *dhahabum en *nathbarum
namelijk in *dhahābum en *nathbārum, terwijl veelal
werkwoordelijke vormen als *nathbar onveranderd blijven. Het
verschil tussen patach en kamets, tussen ‘ נִ ְשׁ ַברhet brak’ en נִ ְשׁ ָבר
‘gebroken’, valt dus terug te voeren op een verschil in vorm, niet op
een verschil in woordsoort. Ook de klemtoonverlenging blijkt
regelmatig.
Op deze manier heb ik de Bijbels Hebreeuwse klankveranderingen met schijnbare uitzonderingen stuk voor stuk onderzocht.
In alle gevallen bleek het, als de vormen eenmaal op reconstructie
geschift waren, mogelijk om regelmatige klankveranderingen te
formuleren. Wat betekent dit nu voor de aard en ontstaansgeschiedenis van het Hebreeuws?
In ieder geval valt het niet vol te houden dat de uitspraak van
9 Alef Beet 26 2 Wet of willekeur?
het Bijbels Hebreeuws een kunstmatig verzinsel zou zijn. Daarvoor
zijn de regelmatigheden te groot. Tegelijkertijd wijken de
Hebreeuwse vormen te veel af van die in de andere Semitische
talenμ ze kunnen dus niet bijvoorbeeld zomaar uit het Aramees zijn
overgenomen. Wanneer een Hebreeuws woord als ‘ ָכ ַתבhij
schreef’ tegelijkertijd afwijkt van de verwante vormen in het
Aramees, het Arabisch en het Klassiek Ethiopisch maar ook
regelmatig volgt uit een reconstructie die op die vormen gebaseerd
is, moet het teruggaan op een authentieke uitspraak in een
levende taal.
Met die levende taal zelf lijkt er verder niet zoveel geks aan de
hand. Veel vormen die op het eerste gezicht onverklaarbaar lijken,
blijken zich volstrekt regelmatig te hebben ontwikkeld, als je maar
uitgaat van de juiste reconstructie. Hoewel er natuurlijk wel
leenwoorden uit andere talen in het Hebreeuws voorkomen, is het
toch echt geen mengtaal die op goed geluk woorden en
grammaticale vormen uit twee verschillende bronnen bij elkaar
heeft geraapt – hoe spannend dat ook zou zijn.
Maar misschien is wel het belangrijkste resultaat dat de
vergelijkende methode wederom vruchten af blijkt te werpen, ook
in het Bijbels Hebreeuws. Het was natuurlijk opzienbarender
geweest als het Hebreeuws de struikelsteen was geweest die de
hele methode onderuit had gehaald. Maar dat er zelfs achter de
lastige data van het Hebreeuws een regelmaat schuilgaat,
bevestigt dat de historische taalkunde niet helemaal op het
verkeerde spoor zit. We zijn daadwerkelijk in staat om de
ontwikkeling van talen te traceren en taalfasen te reconstrueren
waar geen woord van is overgeleverd. In het geval van het
Hebreeuws brengt dat ons dichterbij de taal zoals die gesproken
werd door de schrijvers van de Hebreeuwse Bijbel, en nog verder
terug, tot de gezamenlijke voorouder van alle Semitische talen.
Tegelijkertijd biedt een historische benadering ons een dieper
inzicht in de Bijbels Hebreeuwse grammatica zoals wij die kennen,
met al haar subtiele regeltjes en gekmakende uitzonderingen. Toch
goed dat ze die klinkers uiteindelijk hebben opgeschreven.
10 Alef Beet 26 2 Benjamin Suchard