The Russian nobility (Russian: дворянство dvoryanstvo) arose in the 14th century. Its members staffed most of the Russian government apparatus until the February Revolution of 1917.
The Russian word for nobility, dvoryanstvo (дворянство), derives from the Russian word dvor (двор), meaning the court of a prince or duke (kniaz) and later, the court of the tsar or emperor. A nobleman is called a dvoryanin (plural: dvoryane). Pre-Soviet Russia shared with other countries the concept that nobility connotes a status or a social category rather than a title.
Nobility was transferred by inheritance or was bestowed by a fount of honour.
Als hij kon toveren,
kwam alles voor elkaar.
Als hij kon toveren,
dan werd geen mens te zwaar
en iederen die zong er.
Als hij kon toveren, kon toveren,
dan hielden alle mensen van elkaar.
Ieder huis had 100 kamers,
in elke kamer stond tv
en z'n ouders bleven eeuwig leven
en hij leefde met ze mee.
De rivier was niet van water,
maar van sinaasappelsap
en hij zou niet hoeven leren
wat hij eigenlijk niet snapt.
Z'n vriendje zou ineens begrijpen
waaro ie ruzie met 'm kreeg
en iedereen zou voor hem buigen
als hij de troon besteeg
en 's winters lag er altijd sneeuw
en was het lekker warm
en niemand werd er rijk geboren
en niemand werd er arm.
Maar voor een toverspreuk van kwaliteit
ben je zomaar 1000 gulden kwijt
en naar een beetje toverboek
ben je toch wel 50 jaar op zoek
en de hele cursus tovenaar
duurt 125 jaar.
Dat brengt ie allemaal niet op.
Ik denk dat hij voor 't begin al stopt,
want zelfs de oma van z'n oma
had nooit een tovenaarsdiploma.