zesenhalf
Uiterlijk
- zes·en·half
- samenstelling van zes en half met het invoegsel -en-
stellend | |
---|---|
onverbogen | zesenhalf |
verbogen | zesenhalve |
zesenhalf
- (breukgetal) de breuk 6½; zes en een half
- Zijn zusje is zesenhalf jaar oud.
- Het meet zesenhalve meter.
Breukgetallen in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
half • anderhalf • tweeënhalf • drieënhalf • vierenhalf • vijfenhalf • zesenhalf • zevenenhalf • achtenhalf • negenenhalf |
- Het woord zesenhalf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.