uitgifte
Uiterlijk
- uit·gif·te
- Naamwoord van handeling van uitgeven met het achtervoegsel -te[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitgifte | uitgiften uitgiftes |
verkleinwoord | - | - |
de uitgifte v
- het uitgeven, op de markt brengen
- officieel afschrift
- aandelenuitgifte, bonusuitgifte, gelduitgifte, gronduitgifte, heruitgifte, kapitaaluitgifte, toonbankuitgifte, vervolguitgifte
- uitgifteband, uitgiftebeleid, uitgiftedatum, uitgiftekantoor, uitgiftekoers, uitgiftepremie, uitgifteprijs, uitgiftepunt
- Het woord uitgifte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitgifte" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be