tooisel
Uiterlijk
- tooi·sel
- naamwoord van handeling van tooien met het achtervoegsel -sel [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tooisel | tooisels |
verkleinwoord |
het tooisel o
- fraaie, kostbare kleding
- (overbodige) opsmuk
- ▸ Du Pon verklaart bijvoorbeeld een eenvoudige prediking voor te staan: „Geen windige wijsheid, geen smaak van woorden die de menselijke wijsheid leert; dat tooisel past de zuivere en eenvoudige waarheid niet.”[3]
- Het woord tooisel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tooisel" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ tooisel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Dr. H. Florijn“Henricus du Pon en zijn intreepreek” (11-10-2005), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be