slepen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig	bijvoeglijk
slepen	slepend
sleep	gesleept

Uitspraak

• Geluid:  slepen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• sle·pen

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘voorttrekken’ voor het eerst aangetroffen in 1285

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
slepen	sleepte	gesleept
zwak -t	volledig

Werkwoord

slepen

1. overgankelijk trekkend over de grond of het wateroppervlak verplaatsen

   • De panter sleepte zijn prooi naar een boom en hees de antilope op een tak. 

   ▸ Ze sleepten zelfs een oud matras vijf kilometer met zich mee.

2. wederkerend zich ~ moeizaam voortbewegen

   • De verwonde voetganger sleepte zich naar de kant van de weg. 

Verwante begrippen

• meesleuren, voorttrekken

Verwante begrippen

• trekken

Hyponiemen

   

aanslepen afslepen bijslepen binnenslepen meeslepen omslepen opslepen overslepen rondslepen uitslepen verslepen voortslepen wegslepen

Afgeleide begrippen

   

gesleep sleepaak sleepantenne sleepasperge sleepauto sleepbeugel sleepboot sleepcontact sleepdeken sleepdienst sleepgraver sleephaak sleephelling sleephengel sleephopper sleephout sleepjapon sleepkabel sleepketting sleepkosten sleeplift sleeplijn sleeploon sleepmannetje sleepnet sleepoog sleepring sleepschip sleepschop sleepstart sleeptoon sleeptouw sleeptros sleepvaart sleepvlag sleepvliegen sleepvliegtuig sleepvloot sleepvlucht sleepvoet sleepvoeten sleepwagen sleepzuiger sleper

Uitdrukkingen en gezegden

• [1]: iets in de wacht slepen

iets bemachtigen

Vertalingen

    1. trekkend over de grond of het wateroppervlak verplaatsen   

Duits: schleifen (de), schleppen (de) Engels: drag (en), tow (en)

Spaans: arrastrar (es), atoar (es), halar (es), remolcar (es)

    iets in de wacht slepen   

Duits: etwas an Land ziehen, etwas bekommen (de), etwas ergattern (de)

Werkwoord

vervoeging van
slijpen

slepen

1. meervoud verleden tijd van slijpen
   

   • Wij slepen. 
     
   • Jullie slepen. 
     
   • Zij slepen. 

Zelfstandig naamwoord

de slepen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sleep

Gangbaarheid

• Het woord slepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slepen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.