Naar inhoud springen

skuffe

Uit WikiWoordenboek
  • skuf·fe
  • Werkwoord [A]: Afkomstig van het Nederduitse werkwoord "schuven"
  • Werkwoord [B]: Afkomstig van het Nederduitse werkwoord "schoven".
  • Zelfstandig naamwoord [A]: Afkomstig van het Nederduitse zelfstandige naamwoord "schuf".
  • Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig van het Nederduitse zelfstandige naamwoord "schuf".
Naar frequentie 4878
vervoeging
onbepaalde wijs skuffe
tegenwoordige tijd skuffer
verleden tijd skuffa
skuffet
voltooid
deelwoord
skuffa
skuffet
onvoltooid
deelwoord
skuffende
lijdende vorm skuffes
gebiedende wijs skuff
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking [A]+[B]

[A] skuffe

  1. scheppen
  • skuffe snø
sneeuw scheppen

[B] skuffe

  1. teleurstellen
[A]+[B] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skuffe     m: skuffen
v: skuffa  
  skuffer     skuffene  
genitief   skuffes     m: skuffens
v: skuffas  
  skuffers     skuffenes  

[A] skuffe m / v

  1. lade, schuiflade

[B] skuffe m / v

  1. (gereedschap) schep


  • skuf·fe
  • Werkwoord [A]: Afkomstig van het Nederduitse werkwoord "schuven"
  • Werkwoord [B]: Afkomstig van het Nederduitse werkwoord "schoven".
  • Zelfstandig naamwoord [A]: Afkomstig van het Nederduitse zelfstandige naamwoord "schuf".
  • Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig van het Nederduitse zelfstandige naamwoord "schuf".
vervoeging
onbepaalde wijs skuffe
skuffa
tegenwoordige tijd skuffar
verleden tijd skuffa
voltooid
deelwoord
skuffa
onvoltooid
deelwoord
skuffande
lijdende vorm skuffast
gebiedende wijs skuff
skuffa
skuffe
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking [A]+[B]

[A] skuffe

  1. scheppen
  • skuffe snø
sneeuw scheppen

[B] skuffe

  1. teleurstellen
[A]+[B] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skuffe     skuffa     skuffer     skuffene  

[A] skuffe v

  1. lade, schuiflade

[B] skuffe v

  1. (gereedschap) schep