sits
Uiterlijk
- sits
- Van het Engelse 'chintz', in de betekenis van ‘bont katoen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1659 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sits | sitsen |
verkleinwoord | sitsje | sitsjes |
- met bonte, kleine figuren op lichte grond handbeschilderd of bedrukt katoen
- sitspapier
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord sits staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sits" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
9 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "sits" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sits op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be