serrer
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
serrer |
serrais |
serré |
eerste groep | volledig |
serrer
- overgankelijk drukken
- «Je l’ai serré dans mes bras, contre mon cœur.»
- Ik heb hem in mijn armen gedrukt, tegen mijn hart.
- «Je l’ai serré dans mes bras, contre mon cœur.»
- overgankelijk dichthouden
- «Il serrait les mâchoires et enfonçait les poings dans ses poches.»
- Hij hield zijn kaken stijf op elkaar en stak zijn vuisten in zijn zakken.[1]
- «Il serrait les mâchoires et enfonçait les poings dans ses poches.»
- overgankelijk schudden (van handen)
- «J'ai refusé de lui serrer la main.»
- Ik heb geweigerd hem de hand te schudden.
- «J'ai refusé de lui serrer la main.»
- (spreektaal) aanhouden, pakken
- «Mon p’tit frère s’est fait serrer à Auchan avec des CDs.»
- Mijn broertje heeft zich in de Auchan (hypermarkt) laten pakken met cd's. [2]
- «Mon p’tit frère s’est fait serrer à Auchan avec des CDs.»
- overgankelijk (spreektaal) uitgaan met, versieren
- «Cette gonzesse, je l’ai serrée en allant à l’entraînement.»
- Ik heb die griet versierd toen we naar de training gingen. [2]
- «Cette gonzesse, je l’ai serrée en allant à l’entraînement.»
- ↑ Roger Martin du Gard, "Le Pénitencier". In: Les Thibault, 1922: p. 772.
- ↑ 2,0 2,1 Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 188