Naar inhoud springen

plassen

Uit WikiWoordenboek
  • plas·sen
  • In de betekenis van ‘urineren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
  • In de betekenis van ‘in water bewegen, klotsen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
plassen
plaste
geplast
zwak -t volledig

plassen

  1. inergatief urineren, wateren
    • Hij heeft per ongeluk in zijn broek geplast. 
     Ze waren naar buiten gegaan om te plassen maar werden daar plotseling omringd door een blauwe lichtbol.[2]

de plassenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord plas
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


  • plas·sen
Naar frequentie 2256

plassen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van plass


  • plas·sen

plassen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van plass