passiva
Uiterlijk
- pas·si·va
- van Latijn passiva
- [1] in de betekenis van ‘de te betalen bedragen’ voor het eerst aangetroffen in 1703 [1] [2]
het passiva o
- alleen meervoud (boekhouding) in geld uitgedrukte waarde van de schulden van een onderneming
- ▸ Gebouwen, voorraden en liquide middelen gelden als activa, de in patenten verzamelde kennis misschien ook. Schulden en het eigen vermogen horen bij de passiva.[3]
- meervoud van het zelfstandig naamwoord passivum
- meervoud van het zelfstandig naamwoord passief
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord passiva staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "passiva" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "passiva" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ passiva op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Mikkel Hofstee“Mensen horen ook op de balans van een bedrijf” (14 februari 2019) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Betekenis alleen in meervoud in het Nederlands
- Boekhouding in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 87 %
- Prevalentie Vlaanderen 87 %