neg
Uiterlijk
- neg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neg | neggen |
verkleinwoord | – | – |
- de lelijke buitenrand van een lap die niet kan rafelen
- de scherpe schuine zijde van een beitel of mes
- kleine belediging
- De neg (niet te verwarren met nagging: zeuren) is een kleine belediging, die voortkomt uit de gedachte dat vrouwen zoveel complimentjes krijgen dat ze het niet eens meer horen. Bovendien verklappen complimenten interesse, en dat vinden vrouwen niet aantrekkelijk. Dus is daar de neg: „Is dat een handdoek of een jurk?” of: „Het komt jou toch allemaal maar aanwaaien, hè.” Een opmerking over haar wonderschone ogen was ze allang weer vergeten, maar de neg smeult na in haar gedachten. Ze zint op wraak, wil alsnog winnen en aan het eind van de avond ligt ze in zijn bed. (Renske de Greef NRC 14 september 2010)
- klein paard (negge)
- Het woord neg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neg" herkend door:
18 % | van de Nederlanders; |
14 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be