nagel
Uiterlijk
- na·gel
- In de betekenis van ‘hoornplaat op laatste teen- en vingerkootjes’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287.[1]
- In de betekenis van ‘spijker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1]
- erfwoord: Middelnederlands nāghel ‘nagel; pin, spijker; kruidnagel, gewichtssoort’, ontwikkeld uit Oergermaans *naglaz ‘vinger- of teennagel’, bij Indo-Europees *h₃nogʰ-, waartoe ook Latijn unguis ‘nagel, klauw’, Litouws nagà ‘hoef’, nãgas ‘voet’ en Russisch nogá ‘voet, been’ behoren.[2] Evenals Hoog- en Nederduits Nagel, Fries neil en Deens negl.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nagel | nagels nagelen |
verkleinwoord | nageltje | nageltjes |
de nagel m
- (anatomie) dunne, doorzichtige plaat van harde keratine op de bovenkant van vinger- en teentoppen van mensen en primaten
- afdruk van een nagel
- (techniek) spijker [1] (meestal met een kleine kop)
- (verkorting van) kruidnagel
- (plantkunde) smalle onderste gedeelte van een bloemblaadje
- geen nagel meer hebben om zijn kont te krabben
arm zijn
- iemand het bloed onder de nagels vandaan halen
iemand heel erg tergen
- op zijn nagels bijten
uiting van zenuwachtigheid of diep nadenken
|
1. hoornplaat op laatste teen- en vingerkootjes
3. spijker
vervoeging van |
---|
nagelen |
nagel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagelen
- Ik nagel.
- gebiedende wijs van nagelen
- Nagel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagelen
- Nagel je?
- Het woord nagel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nagel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "nagel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nagel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /naːɣɐɫ/ (Etsbergs)
nagel m
- nagel
- spijker
- kruidnagel
- scherpe rand.
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | nagel | - | naegelke | - | naegel | - | naegelkes | - |
genitief | nagels | - | naegelkes | - | naegel | - | naegelkes | - |
locatief | nageles | - | nageleske | - | nagelese | - | nageleskes | - |
datief | nagele | - | naegelke | - | naegel | - | naegelkes | - |
accusatief | nagel | - | naegelke | - | naegel | - | naegelkes | - |
nagel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- na·gel
nagel g
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | nagel | nageln | naglar | naglarna |
genitief | nagels | nagelns | naglars | naglarnas |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Techniek in het Nederlands
- Plantkunde in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Limburgs
- Woorden in het Limburgs met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Limburgs
- Woorden in het Nedersaksisch
- Woorden in het Nedersaksisch met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Techniek in het Nedersaksisch
- Woorden in het Zweeds
- Woorden in het Zweeds van lengte 5
- Woorden in het Zweeds met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Zweeds
- Anatomie in het Zweeds