moeizaam
Uiterlijk
- moei·zaam
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘met grote moeite’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
- afgeleid van het Duitse mühsam (met het achtervoegsel -zaam) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | moeizaam | moeizamer | moeizaamst |
verbogen | moeizame | moeizamere | moeizaamste |
partitief | moeizaams | moeizamers | - |
moeizaam
- moeite kostend
- De economie maakt een moeizaam herstel door.
- Het moeizaam verlopen contact met de Belastingdienst is geen incident. Honderdduizenden Nederlanders kregen de afgelopen jaren te maken met chaotische informatieverstrekking, onjuiste gegevensverwerking en slechte bereikbaarheid [3]
1.
- Het woord moeizaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moeizaam" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "moeizaam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ moeizaam op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.nrc.nl (13 jan 2023)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be