Naar inhoud springen

mand

Uit WikiWoordenboek
Manden.
  • mand
enkelvoud meervoud
naamwoord mand manden
verkleinwoord mandje mandjes

de mandv / m

  1. (gereedschap) een bak gemaakt van gevlochten rotan of tenen voorzien van een handvat
    • Ze moest de spullen in een mand doen. 
  • door de mand vallen
bekend worden wat je eigenlijk geheim had willen houden
De dader viel door de mand toen hij beelden van het misbruik deelde via internet. Rechercheurs ontdekten aan de hand van de beelden in welke motelkamer de video was opgenomen en zochten uit wie voor de kamer had betaald. [2]
  • Een rotte appel in de mand maakt de gehele vrucht tot schand
Stoett-96 [3]
  • Een rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand
als iemand uit een groep een fout maakt benadeelt hij de hele groep; door slechts één persoon kan iedereen van die groep een slechte naam krijgen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord maðr.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mand     manden     mænd     mændene  
genitief   mands     mandens     mænds     mændenes  

mand g

  1. man
    «En 26-årig mand er død, efter at han lørdag morgen blev ramt af et S-tog.»
    Een 26-jarige man is overleden nadat hij zaterdagmorgen werd aangereden door een sprinter.
  2. echtgenoot