má
- IPA: /mɑː/
- má
má
- IPA: /maː/
- má
má
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van mať: (hij / zij) heeft
- «Má horúčku.»
- Hij heeft griep.
- «Má horúčku.»
- má
má
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord mít: (hij / zij) heeft
má
- korte vorm nominatief vrouwelijk enkelvoud van můj
- korte vorm vocatief vrouwelijk enkelvoud van můj
- korte vorm nominatief onzijdig meervoud van můj
- korte vorm accusatief onzijdig meervoud van můj
- korte vorm vocatief onzijdig meervoud van můj
Categorieën:
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Verouderd in het Afrikaans
- Familie in het Afrikaans
- Informeel in het Afrikaans
- Woorden in het Slowaaks
- Woorden in het Slowaaks met IPA-weergave
- Werkwoord in het Slowaaks
- Werkwoordsvorm in het Slowaaks
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Woorden in het Tsjechisch met audioweergave
- Werkwoord in het Tsjechisch
- Werkwoordsvorm in het Tsjechisch
- Bezittelijk voornaamwoord in het Tsjechisch
- Bezittelijk-voornaamwoordsvorm in het Tsjechisch