Naar inhoud springen

liederlijk

Uit WikiWoordenboek
  • lie·der·lijk
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘losbandig’ voor het eerst aangetroffen in 1709 [1]
  • van het Duits (met het achtervoegsel -lijk) [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen liederlijk liederlijker liederlijkst
verbogen liederlijke liederlijkere liederlijkste
partitief liederlijks liederlijkers -

liederlijk [3]

  1. volstrekt zedeloos
     Aan het begin van de herdenking zei Remco Campert dat de poëzie "haar liefdevolle strenge meester" is kwijtgeraakt. Vriend Jan Mulder zei dat Komrij altijd naar "een kwinkslag in de serieuze kunstzinnigheid" zocht. "Gerrit hield van het lied, maar vergat het liederlijke niet."[4]

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord

liederlijk

  1. (informeel) in de hoogste mate
  • zich liederlijk vervelen
90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]