knipperen
Uiterlijk
- knip·pe·ren
- frequentatief gevormd uit knippen met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knipperen |
knipperde |
geknipperd |
zwak -d | volledig |
knipperen
- inergatief snel openen en sluiten, met name van de ogen
- Het plotseling doorbrekende zonlicht deed de kinderen knipperen met de ogen.
- inergatief snel aan- en uitgaan van een licht
- Het rode lampje knipperde en hij kreeg een zinkend gevoel dat er iets mis was.
- Het woord knipperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knipperen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Frequentatief in het Nederlands
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %