Naar inhoud springen

knipperen

Uit WikiWoordenboek
[2] Knipperen.
  • knip·pe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knipperen
knipperde
geknipperd
zwak -d volledig

knipperen

  1. inergatief snel openen en sluiten, met name van de ogen
    • Het plotseling doorbrekende zonlicht deed de kinderen knipperen met de ogen. 
  2. inergatief snel aan- en uitgaan van een licht
    • Het rode lampje knipperde en hij kreeg een zinkend gevoel dat er iets mis was. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be