habijt
Uiterlijk
- ha·bijt
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geestelijk gewaad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | habijt | habijten |
verkleinwoord | habijtje | habijtjes |
het habijt o
- (kleding) pij, lange kleding gedragen door monniken en nonnen
- Meestal is een habijt donkerbruin of zwart gekleurd maar de camaldulenzers hebben een witte pij en worden de witte benedictijnen genoemd.
- Het woord habijt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "habijt" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "habijt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be