genot
Uiterlijk
- ge·not
- In de betekenis van ‘vreugde’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Naamwoord van handeling van genieten [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | genot | - |
verkleinwoord | genotje | genotjes |
het genot o
- blijdschap, vermaak, plezier, extase, euforie, alcoholgebruik, autogebruik, dopinggebruik, drankgebruik, watergebruik
- Het woord genot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "genot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ genot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be