falanx
Uiterlijk
- fa·lanx
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘slagorde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | falanx | falanxen |
verkleinwoord | falanxje | falanxjes |
- (historisch) rechthoekige gesloten formatie van zware infanterie, veel gebruikt door de Grieken in de klassieke oudheid
- (militair) opstelling van een leger, slagorde
- (anatomie) kootje van vinger of teen
- Het woord falanx staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "falanx" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "falanx" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ falanx op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Historisch in het Nederlands
- Militair in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 41 %
- Prevalentie Vlaanderen 55 %