exagerar
Uiterlijk
- e·xa·ge·rar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
exagerar |
exageraba |
exagerado |
volledig |
exagerar
- onovergankelijk overdrijven, geen maat houden
- overgankelijk overdrijven, aandikken, opkloppen
- [1] abultar
- [2] engrosar, desorbitar
- exagerar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española