Naar inhoud springen

drague

Uit WikiWoordenboek

drague v

  1. (spreektaal) het versieren
    «Samedi, je pars à Saint-Trop, incontesté temple de la drague
    Zaterdag vertrek ik naar Saint-Tropez, de onbetwiste tempel van de versierkunst. [1]
vervoeging van
draguer

drague

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van draguer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van draguer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van draguer


vervoeging van
dragar

drague

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dragar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dragar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dragar