drague
Uiterlijk
drague v
- (spreektaal) het versieren
- «Samedi, je pars à Saint-Trop, incontesté temple de la drague.»
- Zaterdag vertrek ik naar Saint-Tropez, de onbetwiste tempel van de versierkunst. [1]
- «Samedi, je pars à Saint-Trop, incontesté temple de la drague.»
vervoeging van |
---|
draguer |
drague
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van draguer
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van draguer
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van draguer
vervoeging van |
---|
dragar |
drague