cacher
Uiterlijk
- Geluid: [A] cacher (hulp, bestand)
- IPA: [A] /ka.ʃe/
- [B] /ka.ʃɛʁ/
- [A] Ontwikkeld uit Oudfrans escachier “ineenduiken, platdrukken”, uit het Volkslatijn coacticare “ineendrukken”, “dichtdrukken”. [1]
- [B] Uit Hebreeuws כָּשֵׁר (kašér) “koosjer, bereid volgens de joodse spijswetten”
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cacher |
cachais |
caché |
eerste groep | volledig |
[A] cacher
[B] cacher
- ↑ cacher (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .