Naar inhoud springen

business

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Business


  • busi·ness
  • Leenwoord uit het Engels, zie aldaar voor de verdere etymologie. In de betekenis van ‘zaken’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord business
verkleinwoord businessje

de businessm

  1. (bedrijfskunde) zaak [5], onderneming [1], bedrijf [1]
    • Onder de bezielende leiding van Pierre Vinken is de wetenschappelijke tak uitgegroeid tot de core 'business van RELX.[3] 
  2. (economie) zakenwereld
  3. (economie) handel
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]


  • Afleiding van het Engelse bijvoeglijk naamwoord busy met het achtervoegsel -ness.
Business centre (zakencentrum) in Moskou
enkelvoud meervoud
business businesses

business

  1. (bedrijfskunde) zaak [5], onderneming [1], bedrijf [1]
  2. (economie) zakenwereld
  3. (economie) handel
  4. aangelegenheid, zaak [3]
  5. agenda, programma [1]
  6. verplichting
  7. (eufemisme) ontlasting [2], grote boodschap


business m

  1. (spreektaal) (duister) zaakje
    «J’ai un business de mobile si ça t’intéresse.»
    Ik heb een deal met mobieltjes, als je interesse hebt. [1]