boswilg
Uiterlijk
bos·wilg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boswilg | boswilgen |
verkleinwoord | - | - |
de boswilg m
- (bloemplanten) bepaald soort loofboom Salix caprea , die inheems is in de Benelux en tot 14 meter hoog kan worden en behoort tot de wilgenfamilie Salicaceae
- amandelwilg
- berijpte wilg
- beuk
- bittere wilg
- boskers
- Duitse dot
- eetappel
- es
- esp
- Europese vogelkers
- fladderiep
- gele kornoelje
- geoorde wilg
- gewone es
- gewone esdoorn
- gewone vogelkers
- gladde iep
- grauwe abeel
- grauwe wilg
- grootbladige linde
- haagbeuk
- Hollandse linde
- hulst
- katwilg
- kleinbladige linde
- kraakwilg
- kronkelwilg
- laurierwilg
- mispel
- ratelpopulier
- rode kornoelje
- ruwe berk
- ruwe iep
- schietwilg
- Spaanse aak
- sporkeboom
- sporkehout
- steeliep
- veldesdoorn
- vuilboom
- waterwilg
- wegedoorn
- wilde appel
- wilde lijsterbes
- wilde peer
- wintereik
- winterlinde
- witte els
- zachte berk
- zoete kers
- zomereik
- zomerlinde
- zwarte els
- zwarte populier
- zwarte wilg +
1. bepaald soort loofboom Salix caprea
- Het woord 'boswilg' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 of 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bloemplanten in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal