Naar inhoud springen

armar

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
armo armava armat
1e vervoeging volledig

armar

  1. bewapenen, van wapens voorzien


  • ar·mar

armar, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van arm


  • ar·mar
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
armar
armaba
armado
volledig

armar


  • ar·mar
Naar frequentie zeldzaam

armar

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van arm