affirmatief
Uiterlijk
- Geluid: affirmatief (hulp, bestand)
- af·fir·ma·tief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bevestigend’ voor het eerst aangetroffen in 1656 [1]
- afgeleid van affirmatie met het achtervoegsel -ief
- afgeleid van het Franse affirmatif of het Latijnse 'affirmativus'
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | affirmatief | affirmatiever | affirmatiefst |
verbogen | affirmatieve | affirmatievere | affirmatiefste |
partitief | affirmatiefs | affirmatievers | - |
affirmatief
1.
- Het woord affirmatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "affirmatief" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "affirmatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be