Naar inhoud springen

abundare

Uit WikiWoordenboek
  • IPA: /ˌabʊnˈdaːrɛ/
  • ab·un·da·re
  • Werkwoordelijke afleiding van ŭnda met het voorvoegsel ab-.
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ăbŭndāre ăbŭndo ăbŭndāvi ăbŭndātum
eerste vervoeging volledig

ǎbŭndāre

  1. overstromen, buiten de oevers treden; overvloeien
  2. een overvloed hebben (van); rijk zijn (aan)
  3. in overvloed voorhanden zijn
  4. (van planten) welig tieren
  5. overtollig zijn, te veel zijn


vervoeging van
abundar

abundare

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van abundar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van abundar