aankoop
Uiterlijk
- aan·koop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aankoop | aankopen |
verkleinwoord | aankoopje | aankoopjes |
de aankoop m
- (handel) datgene wat men aankoopt
- Mijn vader kwam zijn nieuwste aankoop trots aan me tonen.
- (handel) de daad van het aankopen
- De aankoop kon niet doorgaan omdat ik mijn geld was vergeten.
|
|
1. datgene wat men aankoopt
vervoeging van |
---|
aankopen |
aankoop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankopen
- ... dat ik aankoop.
- Het woord aankoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aankoop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
aankoop |
aangekoop |
volledig |
aankoop
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Handel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Afrikaans
- Scheidbaar werkwoord in het Afrikaans
- Werkwoord in het Afrikaans