Naar inhoud springen

vatten

Uit WikiWoordenboek
  • vat·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vatten
/vɑtə(n)/
vatte
/vɑtə/
gevat
(NL) /ɣəvɑt/
(VL) /ʝəvɑt/
zwak -t volledig

vatten

  1. overgankelijk vastgrijpen, beetkrijgen
    • Hij vat de dief bij de kraag. 
  2. overgankelijk begrijpen
    • Vat je het? 
  3. iets opdoen, iets krijgen
    • Straks vat je nog kou zonder jas! 
     Na alle commotie lag ik nog lang te woelen en kon ik de slaap niet vatten.[3]
een verkoudheid opdoen
  • vuur vatten
in brand vliegen
  • de slaap vatten
in slaap vallen
•  Na alle commotie lag ik nog lang te woelen en kon ik de slaap niet vatten. [4] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. "vatten" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. vatten op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vatten o

  1. water
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   vatten     vattnet     vatten     vattnen  
genitief   vattens     vattnets     vattens     vattnens