substantief
Uiterlijk
- Geluid: substantief (hulp, bestand)
- sub·stan·tief
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zelfstandig naamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1576 [1]
- afgeleid van substantie of het Latijnse stāre ‘staan’ met het voorvoegsel sub- met het achtervoegsel -ief [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | substantief | substantieven |
verkleinwoord |
het substantief o
- zelfstandig naamwoord
- De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) verkiest de term substantief boven "zelfstandig naamwoord".
1. zelfstandig naamwoord
stellend | |
---|---|
onverbogen | substantief |
verbogen | substantieve |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
substantief
- zelfstandig, een substantie zijnde
- (taalkunde) zelfstandig, als een substantief
- Het woord substantief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "substantief" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "substantief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ substantief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel sub- in het Nederlands
- Achtervoegsel -ief in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Taalkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 77 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %