Naar inhoud springen

-ius

Uit WikiWoordenboek
Huidig
bestand
2

-ĭus

  1. vormt bijvoeglijke van zelfstandige naamwoorden, met als betekenis "behorend tot".
    «pater → patrius»
    vader → vaderlijk, vader-
    «rex → regius»
    koning, heerser → koninklijk, prachtig
    «uxor → uxorius»
    echtgenote, echtgenoot, eega → dol op of slaafs aan zijn of haar eega, "onder de pantoffel (zitten of staan)"
  2. vormt bijvoeglijke van zelfstandige naamwoorden, met als betekenis "gemaakt van".