Naar inhoud springen

uniëren

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 24 aug 2018 om 23:14
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • unië·ren, uni·eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uniëren
unieerde
geünieerd
zwak -d volledig

uniëren

  1. wederkerend overgankelijk een unie sluiten, (zich) verenigen
    • De Britse methodisten unieerden zich in de jaren dertig. 
    • In 1596 besloot de orthodoxe synode van Brest zich te uniëren met Rome. 
36 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[3]