handeln
Uiterlijk
- han·deln
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
handeln |
handelte |
gehandelt |
volledig |
handeln
- onovergankelijk sich ~ (um) betreffen, gaan om
- onovergankelijk handelen (i.e. handel drijven)
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
handeln |
handelte |
gehandelt |
volledig |
handeln