Naar inhoud springen

Oernoords

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Oernoords is de Germaanse taal waaruit het Oudnoords (Oudwestnoords en Oudoostnoords) is ontstaan. Het Oernoords is dus ook de voorloper van de moderne Noord-Germaanse talen zoals Noors, Zweeds, Deens, enz. Het Oernoords werd geschreven en gesproken ongeveer tussen 200 en 600 of 700.

Bij het Oernoords onderscheidt men twee periodes:

  • het oudere Oernoords, ongeveer van 200 tot 500
  • het jongere Oernoords (de syncopetijd), ongeveer van 500 tot 700[1]

Om iets over het Oernoords te weten te komen, gebruikt de historische taalwetenschap de volgende bronnen:

  • Het Oernoords is vooral bekend door zijn runenteksten op steenmonumenten (Noors bautasteiner), sieraden, wapens en gebruiksvoorwerpen uit graven. Bijvoorbeeld: Gallehus-hoorns.
  • Een paar Oernoordse woorden zijn bekend omdat ze al in de Oernoordse tijd als leenwoorden in het Fins of in het Samisch overgenomen werden. Het Fins is in de loop der eeuwen niet zo sterk veranderd als veel andere talen, daarom zijn ook de oude leenwoorden goed bewaard gebleven.
  • Daarnaast zijn er Oernoordse woorden en namen in Latijnse teksten.
  • Men kan veel te weten komen over het Oernoords door het te vergelijken met andere oude Germaanse talen, vooral het Gotisch maar ook het Oudengels, Oudnederduits en Oudhoogduits.[2]

Niet alle Oernoordse woorden zijn in Oernoordse teksten bewaard gebleven. Soms moet men uit anderstalige woorden of uit samenstellingen en afleidingen de Oernoordse vorm reconstrueren. Om aan te geven dat een woord gereconstrueerd is, gebruikt men in de taalwetenschap een sterretje voor het woord. Zie reconstructie (taalwetenschap).

De Oernoordse runenteksten laten weinig dialectverschillen zien. Eén reden zou kunnen zijn dat de schrijvers veel vastgelegde formules gebruikten. Een andere reden zou kunnen zijn dat er een sterke schrijftraditie was die dialectverschillen niet toeliet.[2]

De syncope is het wezenlijke kenmerk van het jongere Oernoords. De syncope betekent hier dat korte onbeklemtoonde klinkers verdwijnen. Daarna waren alleen die klinkers overgebleven die of lang of beklemtoond waren. Veel lange klinkers werden tijdens dit proces verkort. Dit leidde ertoe dat veel Oernoordse woorden veel korter werden. De (mannelijke) voornaam HaþuwulfaR werd in het Oudnoords tot Hálfr.[2]

Naast de meest bekende umlaut, de i-umlaut, vindt men in het jongere Oernoords ook de a-umlaut en de u-umlaut.

Door de umlaut-verschijnselen ontstaan er nieuwe klinkers in de Oernoordse taal. Als gevolg van de syncope zijn de woorden weliswaar korter geworden maar als vervanging voor de ontbrekende klinkers en lettergrepen zijn er nieuw klinkers ontstaan.

Voorbeelden voor de umlaut:

  • Het Oernoordse gereconstrueerde woord *dōmian ‘oordelen’ verschijnt in het Oudwestnoords als dœma. Uit de lange o werd dus een lange eu-klank die in het Oudwestnoords œ wordt gespeld. De reden voor die verandering is de i-umlaut oftewel de invloed van de i die later wegviel als gevolg van de syncope.
  • Het Oernoordse woord *maguR ‘jongen’ verschijnt in het Oudwestnoords als mǫgr. Hier werd de a een o-achtige klank die in het Oudwestnoords ǫ wordt gespeld. Dit gebeurde vanwege de u-umlaut, dus onder invloed van de u die vanwege de syncope wegviel.
  • Het Oernoordse woord *wira- ‘man’ verschijnt in het Oudwestnoords als verr. Hier werd de i een e onder invloed van de a in de volgende lettergreep (a-umlaut).[2]

Een verandering die eveneens in de syncopetijd plaatsvond, was de breking van sommige klinkers. De breking is een vorm van diftongering. De e veranderde onder bepaalde omstandigheden in een ja of in een jo/. Bij de breking ziet men al verschillen tussen de Oernoordse dialecten en dus ook tussen de latere Noordse talen (Noors, Zweeds, Deens, IJslands, Faeröers).[2]

Voorbeeld:

  • Het Oernoordse woord *eka ‘ik’ werd jak in het Oudoostnoords en ek in het Oudwestnoords. In beide gevallen verdween de a als gevolg van de syncope. De oostelijke vorm jak werd de voorloper van het Zweedse jag en van het Deense jeg. De westelijke vorm werd de voorloper van het Noorse en Faeröerse eg (in het Nynorsk).[2]

De klankveranderingen in de syncopetijd zorgden ervoor dat de flexie van sommige woorden nogal ingewikkeld werd. Een verscheidenheid van klinkers in de uitgangen leidde tot een verscheidenheid van klinkers in de stam van sommige woorden. Het volgende voorbeeld laat zien hoe de vormen van het Oernoordse woord *wantuR ‘handschoen’ door i-umlaut en u-umlaut veranderd worden. Het Oudnoordse woord vǫttr heeft op die manier een ingewikkelde flexie gekregen, met een wisseling van a, e en ǫ in het begin van het woord.[2]

naamval en getal Oernoords Oudnoords
nom. ev. *wantuR vǫttr
acc. ev. *wantu vǫtt
dat. ev. *wantiu vetti
gen. ev. *wantôr vattar
nom. mv. *wantiuR vettir
acc. mv. *wantunR vǫttu
dat. mv. *wantum(i)R vǫttum
gen. mv. *wantô vatta

Gebruikte literatuur

[bewerken | brontekst bewerken]
  1. Odd Einar Haugen, Grunnbok in norrønt språk, 2. utgåve, Oslo 1995, ISBN 82-417-0506-9
  2. a b c d e f g Hallfrid Christiansen, Norske Dialekter, 3 delen, Oslo: Tanum/Norli, 1946-1948 (herdruk in één deel, 1976)