Naar inhoud springen

Energiearmoede

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Energiearmoede beschrijft het verband tussen armoede en de kosten van energie. Aan de ene kant beschrijft het de stijgende energiekosten als een risico op armoede en aan de andere kant de moeilijkheden van de armen in de geïndustrialiseerde landen om de stijgende energiekosten te kunnen betalen.

Energiearmoede werd in het Verenigd Koninkrijk voor het eerst gedefinieerd door Brenda Boardman in 1991, en gepresenteerd in haar boek Fuel Poverty: From Cold Homes to Affordable Warmth.

Een huishouden wordt in het VK als energiearm beschouwd als het meer dan tien procent van zijn netto-inkomen moet besteden aan de inkoop van energie om 21 graden Celsius in de woonkamer en 18°C in de overige kamers te garanderen.

In oktober 2021 concludeerde de onderzoeksorganisatie Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) op basis van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit 2019 dat van de ruim 6,1 miljoen huishoudens er 550.000 Nederlandse huishoudens leven in energiearmoede.[1] Zij hebben een hoge energierekening, meestal een slecht geïsoleerd huis en een laag inkomen.

Er zijn in wezen vier oorzaken van energiearmoede: de slechte financiële situatie van de betrokken huishoudens, lage energie-efficiëntie van de woning, verlichting en de huishoudelijke apparaten, inefficiënt gedrag en stijgende energieprijzen.

De centrale oorzaak van energiearmoede is de armoede zelf. Alleen in huishoudens met lage inkomens kunnen de kosten van elektriciteit en gas een factor worden die hun voortbestaan bedreigt. De lage-inkomensgrens, of armoedegrens, lag in 2019 voor een alleenstaande op € 1090 netto per maand, voor een paar was dat € 1530.[2] Met twee minderjarige kinderen was de grens voor een paar € 2080 netto en voor een éénoudergezin € 1660 netto. Uit deze cijfers blijkt dat er 1,014 miljoen mensen een inkomen hadden dat op of onder de lage-inkomensgrens lag ofwel 6,2% van de totale bevolking.[2]

Lage energie-efficiëntie

[bewerken | brontekst bewerken]

Van de ruim 3,8 miljoen woningen die voorzien zijn van een energielabel per 1 januari 2020 heeft 9,2%, 349.600 woningen, energielabel F of G.[3] Van dit aantal is 175.000 woningen in handen van particuliere verhuurders volgens de Woonbond.[4] De Woonbond adviseert het bevriezen van de huur bij deze woningen met energielabel F en G, zodat particuliere verhuurders worden aangespoord hun gemiddelde energielabelklasse te verhogen.

Inefficiënt gebruik

[bewerken | brontekst bewerken]

Het gebruikersgedrag is belangrijk voor de elektriciteits- en verwarmingsbehoefte. Verschillende verwarmings- en ventilatiegewoonten kunnen leiden tot verschillen in energieverbruik tot 50% in identieke appartementen met dezelfde technische uitrusting. Voor een gemiddeld huishouden is het besparingspotentieel door energiebewust gebruikersgedrag tien procent bijvoorbeeld door de kamertemperatuur te verlagen. Elke bespaarde graad Celsius bespaart zes procent op de stookkosten. Ook is het gunstig om de temperatuur 's nachts met vijf graden te verlagen en de radiator niet met meubilair dicht te maken. Op haar website geeft Milieu Centraal tips om inefficiënt gedrag te voorkomen.

Stijgende energieprijzen

[bewerken | brontekst bewerken]

Een andere factor is de ontwikkeling van de prijzen op de wereldwijde energiemarkten. De prijs van aardgas was voor de Nederlandse consument in het jaar 2000 € 0,289 per kubieke meter. De variabele gasprijs per 1 juli 2021 was € 0,852 per m³ en dit is een stijging van 194,65% in 21 jaar. In 2000 was het normaaltarief van elektriciteit € 0,125 per kWh en per 1 juli 2021 € 0,2573.[5] Dat is een prijsstijging van 105,84% in 21 jaar. Sedert de energiecrisis van 2021-2022 is de situatie op de energiemarkten nog nijpender geworden.