Naar inhoud springen

Bell Island (Conception Bay)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Ycleymans (overleg | bijdragen) op 31 okt 2022 om 19:30.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Niet te verwarren met Bell Island, een van de Grey-eilanden aan de noordkust van Newfoundland.
Bell Island
Eiland van Vlag van Canada Canada
Bell Island (Canada)
Bell Island
Kaart van Canada met aanduiding van Bell Island
Locatie
Land Vlag van Canada Canada
Locatie Conception Bay
Coördinaten 47° 38′ NB, 52° 58′ WL
Algemeen
Oppervlakte 34 km²
Inwoners
(2021)
2.079
(61,1 inw./km²)
Omtrek 27 km
Lengte 9,5 km
Breedte 3 km
Hoogste punt 148 m
Overig
Postcode(s) A0A 1H0
A0A 4H0
Detailkaart
Bell Island (Newfoundland)
Bell Island
Locatie in Newfoundland
Foto's
Luchtbeeld van Bell Island gezien vanuit het zuidwesten met The Bell in de voorgrond
Luchtbeeld van Bell Island gezien vanuit het zuidwesten met The Bell in de voorgrond
Bell Island met zijn karakteristieke steile kliffen gezien vanuit het dorp Portugal Cove
Bell Island met zijn karakteristieke steile kliffen gezien vanuit het dorp Portugal Cove
Portaal  Portaalicoon   Canada

Bell Island is een eiland dat deel uitmaakt van Newfoundland en Labrador, de oostelijkste provincie van Canada. Het is met een oppervlakte van 34 km² bij verre het grootste eiland in Conception Bay, een grote baai in het zuidoosten van het eiland Newfoundland. De provinciehoofdstad St. John's ligt hemelsbreed minder dan 20 km naar het oosten toe.

De kustlijn van Bell Island bestaat vrijwel volledig uit kliffen die tot meer dan 40 meter boven de branding uittorenen en telt ook meerdere bijzondere rotsformaties. Het eiland huisvest vier nederzettingen die opgeteld ruim 2000 inwoners tellen. De grote meerderheid van hen woont in de hoofdplaats Wabana, die vanaf Newfoundland bereikbaar is via een veerverbinding met Portugal Cove. In het zuiden liggen nog de gehuchten Lance Cove, Bickfordville en Freshwater.

Van 1895 tot 1966 vond er op Bell Island grootschalige ijzerertsontginning plaats. Het relatief kleine eiland kreeg hierdoor groot internationaal economisch belang daar het al snel uitgroeide tot een van de belangrijkste ijzerertsproducenten ter wereld. Het in de mijnen van Bell Island gedolven erts was daarenboven erg belangrijk voor de geallieerde oorlogsindustrie tijdens de Tweede Wereldoorlog, waardoor Nazi-Duitsland tot tweemaal toe de aanval inzette. Op het hoogtepunt woonden er meer dan 12.000 mensen.

Sinds het einde van de mijnbouw is de bevolkingsomvang enorm gedaald en was er een zware economische terugval. Wegens de weinige overblijvende jobs pendelt de meerderheid van de inwoners dagelijks via de veerboot naar de Metropoolregio St. John's. In recente jaren is de lokale economie zich voor een aanzienlijk deel gaan richten op toerisme. Het natuurschoon, de mijnbouwgeschiedenis en de scheepswrakken uit de Tweede Wereldoorlog zijn de voornaamste trekpleisters.

Toponymie

Oorspronkelijk stond het eiland bekend als Great Bell Isle, al evolueerde dit reeds in de late 18e eeuw naar de verkorte vorm Bell Isle.[1][2] Sinds 1896 is Bell Island als enige officiële naam erkend,[3] al bleef daarnaast ook de oude naam Bell Isle nog honderd jaar lang doorleven in de volksmond.[4]

Het eiland heeft haar naam te danken aan een opvallende brandingspilaar bij de westelijke kaap die bekendstaat als The Bell (soms ook Bell Rock genoemd).[5][6] De naam van deze rots komt voort uit het feit dat ze in vorm vergelijkbaar is met een traditionele bel (Engels: Bell) die ondersteboven uit het water steekt.

Geschiedenis

Vroege geschiedenis

Voor de komst van de Europeanen was Newfoundland het leefgebied van de Beothuk. Het is waarschijnlijk dat leden van dit nu uitgestorven inheemse volk het vruchtbare eiland nu en dan aandeden, al zijn hier geen archeologische sporen van bekend.[7] Europese vissers en piraten frequenteerden het eiland alleszins reeds vroeg in de 16e eeuw, voornamelijk met als doel om drinkbaar water in te slaan.[3] Het gehucht Freshwater in het zuiden en Freshwater Cove in het noorden doen hieraan terugdenken.[8][n 1]

Reeds in 1578 ontdekte de Engelse handelaar Anthony Parkhurst dat de bodem van het eiland ijzererts bevatte.[9] Ook bronnen uit 1610 en 1612 geven aan dat de kennis bestond dat Bell Island ijzerertshoudend gesteente bevatte.[10][11] Uiteindelijk stuurde de kolonistenleider John Guy in 1628 stalen van het Bell Islandse gesteente naar Engeland ter analyse.[11] Enkele leden van Guys kolonie te Cuper's Cove probeerden het eiland daarop te claimen ten nadele van de London and Bristol Company, zij het zonder succes. Ondanks de vroege wetenschap dat het eiland op zijn minst een zeker mijnbouwpotentieel had, ving niemand met de informatie uiteindelijk iets aan. De zware rotsen van Bell Island werden historisch wel degelijk op beperkte schaal uitgehouwen, maar dan louter om ze te gebruiken als scheepsballast of voor het vervaardigen van killicks, een Newfoundlands type anker gemaakt van hout en steen.[8][12] Pas rond het jaar 1819 was er (nabij Back Cove) voor het eerst sprake van een kleinschalige ijzerertsmijnbouwoperatie, zij het vermoedelijk kortstondig en zonder veel succes.[9][13]

Vanaf de vroege 17e eeuw was er te Bell Island, dat onderdeel uitmaakte van de zogenaamde Engelse kust van Newfoundland, een niet-permanente nederzetting. Het was meer bepaald een seizoensgebonden uitvalsbasis voor vissers uit voornamelijk Engeland, Ierland en de Kanaaleilanden.[7] In de jaren 70 en 80 van de 17e eeuw waren het specifiek vissers uit Dartmouth, een havenstad in het Engelse West Country, die het eiland als jaarlijkse uitvalsbasis gebruikten.[1] In het visseizoen van 1681 betrof het bijvoorbeeld het twee schepen en 26 boten die tezamen goed waren voor een bemanning bestaande uit 130 mannen.[1][14]

Het eiland als permanente nederzetting

In het begin van de 18e eeuw hadden de eerste mensen zich permanent op het eiland gevestigd. De oudste volkstelling van Great Belle Isle stamt uit 1706 en maakt gewag van 85 inwoners.[1] Het betrof acht gezinshoofden – met name vijf gezinnen met kinderen en drie alleenstaande mannen – die tezamen acht grote en vijf kleine boten bezaten. Maar liefst 59 mensen die op het eiland resideerden waren (inwonend) personeel van deze in de arbeidsintensieve visserij actieve gezinnen.[1][14] Gregory Normore, een visser en landbouwer uit Jersey, vestigde zich vermoedelijk rond 1740 op het eiland en was getrouwd met een Newfoundlandse vrouw genaamd Catherine.[7] Zij waren niet de eerste inwoners, maar worden in de traditionele overlevering en lokale folklore wel als de eersten beschouwd. Dat is voornamelijk het geval omdat er van Normore een grafsteen is overgebleven en omdat het koppel in de 21e eeuw nog meerdere afstammelingen op het eiland heeft.[4]

Gedurende de hele 18e eeuw was er geen demografische groei en in 1794 bedroeg het inwoneraantal nog steeds maar 87.[4] In de 19e eeuw was er daarentegen wel een duidelijke aangroei met in 1845 reeds 338 inwoners. Het eiland groeide zo uit tot een van de vele typisch Newfoundlandse vissersdorpen, de zogenaamde outports. De inwoners waren vooral van Engelse en Ierse afkomst, waardoor de gemeenschap al vroeg bestond uit een mix van katholieken en anglicanen. Behalve van visserij leefden zij ook van landbouw en veeteelt. Die nevenactiviteiten waren er heel wat belangrijker dan elders daar het eiland naar Newfoundlandse normen bijzonder vruchtbare grond heeft.[15] Landbouwers produceerden er, zowel voor eigen gebruik als voor verkoop aan de stedelingen van St. John's, onder andere aardappelen, aardbeien, zwarte bessen, knolrapen en wittekool.[7]

Vanaf de jaren 1830 begon er ook een secundaire sector te ontstaan op Bell Island. Zo was er vanaf die periode een scheepsbouwerij actief in Lance Cove en in 1848 opende er daar ook een baksteenfabriek.[3] Er waren daarnaast eveneens een aantal mensen werkzaam in sectoren zoals houtbewerking en de handel.[7] Doorheen de 19e eeuw was een groot deel van de mannen daarenboven 's winters actief in de zeehondenjacht, toen een belangrijk onderdeel van Newfoundlands economie.[15]

In 1843 opende onder toezicht van de anglicaanse bisschop van Newfoundland de eerste kerk op het eiland, nadat er twee jaar eerder al een protestantse school geopend was. De eerste katholieke kerk opende in 1884. In de decennia erna volgden onder andere nog een gebedshuis van de methodisten (1901) en van het Leger des Heils (1910).[3]

Begin van de mijnbouw

In 1892 verkregen de heren Butler en Miller uit Topsail een mijnbouwlicentie voor het ijzererts op het eiland, dat in die tijd voor het eerst als hematiet geïdentificeerd was.[16][17] In 1894 verleaseden zij hun rechten aan de New Glasgow Coal, Iron & Railroad Company (die bekendstond als de "Scotia Company"[n 2][18]). Dat bedrijf uit buurland Canada vatte de hematietontginning aan in het jaar 1895.[10][17][19] De zwakke en arme overheid van de Kolonie Newfoundland zag maar wat graag zulke buitenlandse investeerders komen.[20][n 3] De mijnsite was de oostelijkste in Noord-Amerika en kreeg daarom de naam "Wabana" toebedeeld, een samenvoeging van twee termen uit het inheemse Abenaki die "plaats van het eerste licht" zouden moeten betekenen.[9][15][n 4] De locatie was ideaal aangezien het erts onmiddellijk op schepen kon geladen worden en het daarenboven zowel dicht bij Noord-Amerikaanse als Europese markten lag.[21] Op 24 december 1895 vertrok het eerste volgeladen schip richting de staalindustrie van Nova Scotia. Op 3 juli 1896 vertrok het eerste schip naar de Verenigde Staten en de eerste trans-Atlantische scheepslading vertrok op 22 november 1897 richting de haven van Rotterdam.[22] Al in 1899 kocht de Scotia Company definitief de mijnrechten over en kort daarna verkochten ze een deel ervan aan de Dominion Iron and Steal Company (DISCO).[18] In de daaropvolgende decennia waren er dus twee exploitateurs die naast elkaar opereerden. Oorspronkelijk betrof de ontginning te Wabana dagbouw, maar reeds vanaf 1903 was het bovengrondse hematiet uitgeput en kon er enkel nog ondergronds in gesloten mijnen gewerkt worden.[23]

Door het begin van de mijnbouw veranderde de economie van het eiland drastisch en kwam er een zeer sterke bevolkingsgroei. De mijnsite Wabana groeide zo uit tot een groot en welvarend mijnwerkersdorp. Geleidelijk aan leefde bijna iedereen op het eiland rechtstreeks of onrechtstreeks van die industrie. Door de grote productie groeide Newfoundland reeds vroeg in de 20e eeuw uit tot een belangrijke ijzerertsexporteur.[19][24] Een groot deel van het gedolven erts had als exportbestemming Sydney, een industriestadje in het noorden van Nova Scotia, alwaar de verwerking en het smelten plaatsvond.[5] Het in die tijd industrieel opkomende Duitsland was echter ook een bijzonder belangrijke afzetmarkt.[25] Een van de hoofdredenen daarvoor was dat het grote Duitse staalconcern Krupp bereid was een hogere prijs voor sterk fosforhoudend erts te betalen dan de Canadezen en Amerikanen.[25][n 5]

Ondergrondse paardenverblijfplaats in de No. 2 Mine

Al vanaf het begin waren er nu en dan conflicten tussen de mijnwerkers en andere arbeiders enerzijds en hun werkgever anderzijds, vooral met betrekking tot het inkomen. Al in 1896 vond er een eerste (onsuccesvolle) staking plaats toen 180 mijnwerkers een verhoging van het uurloon van 10 naar 12 cent eisten.[9] In 1900 was er voor het eerst een echte vakbond op het eiland. Zij zaten grotendeels achter de organisatie van de eerste grootschalige staking (1600 arbeiders) waarbij men 15 cent per uur eiste. Na bittere onderhandelingen kwam het "Verdrag van Kelligrews" tot stand, waardoor de mijnwerkers een beperkte opslag naar 12,5 cent per uur kregen, maar de vakbond ontbonden werd.[26] Er gebeurden ook geregeld ongevallen met gewonden of doden als gevolg, in die mate dat de Newfoundlandse overheid zich in 1906 genoopt voelde om algemene mijnbouwwetgeving in te voeren.[26] In die vroege jaren van de mijnuitbating waren de werkomstandigheden het moeilijkst, zo moesten de arbeiders vaak werken onder kaarslicht[8] en was er ook veel kinderarbeid.[27] Tot begin jaren 50 zette men voorts paarden in als trekdier om lege mijnkarren te trekken. De dieren hadden ondergrondse stallingen aangezien ze weken tot maanden aan een stuk in de mijnen verbleven.[8]

Reeds vroeg in de 20e eeuw lokten de jobs in de mijnbouw een klein aantal immigranten uit verre oorden naar Bell Island. Het betrof onder meer een kleine groep Chinezen evenals enkele Libanese christenen.[28][29] De overgrote meerderheid van de arbeiders waren echter Newfoundlanders uit de directe omgeving, voornamelijk uit St. John's en uit andere kustplaatsen langs Conception Bay en elders aan Newfoundlands oostkust.[30] In de beginperiode van de mijnbouw bleef een groot deel van hen ook in die plaatsen wonen. Zij verbleven tijdens de weekdagen in tijdelijke verblijfplaatsen te Wabana en gingen tijdens de weekends weer naar hun gezin.[9] Onder hen waren er ook heel wat mannen die een deel van het jaar visten op zee en buiten het visseizoen enkele maanden in de mijnen gingen werken.[31] Doorheen de jaren verhuisden er geleidelijk aan echter meer en meer arbeiders met hun gezinnen permanent naar Bell Island. In 1911 telde het eiland al meer dan 3000 inwoners (tegenover slechts een 700-tal inwoners vóór het aanvatten van de mijnbouw). Het was uitgegroeid tot een van de belangrijkste ijzerertsproducenten ter wereld.[19]


Eerste Wereldoorlog

In het decennium voor de Eerste Wereldoorlog was Duitsland voor het eerst Canada voorbijgestoken was als grootste afnemer van het ijzererts.[25] De totale jaarlijkse gedolven hoeveelheid lag toen reeds rond de 1 miljoen ton.[33] Het uitbreken van de oorlog in 1914 zorgde daarom voor een grote terugval van de export daar het vijandige Duitsland wegviel als afzetmarkt. In de oorlog heerste er in Newfoundland een zekere ongerustheid over Duitse spionage, waaronder het mogelijke bezit van gedetailleerde plannen van de mijnen door Duitse officieren of het concern Krupp (dat gevechtswapens produceerde).[34]

Na het uitbreken van de oorlog in 1914 lag de mijnbouw een heel jaar vrijwel volledig stil.[35] In totaal vertrokken in die periode 200 Bell Islandse mannen naar het front in Europa,[23] gaande van 16-jarigen tot dertigers.[30] 24 onder hen meldden zich aan op 2 september 1914, de eerste dag waarop Newfoundlanders zich voor militaire dienst konden opgeven. Een groot deel van zij die zich als soldaat opgaven waren lid van christelijke jongerengroeperingen zoals de Church Lads Brigade en het Catholic Cadet Corps.[36] Ze werden als soldaten ingezet in veldslagen van het Newfoundland Regiment in Noord-Frankrijk, België en het Ottomaanse Rijk of dienden in sommige gevallen als houthakker in Schotland.[37] Uiteindelijk sneuvelden 29 Bell Islanders aan het Europese front en geraakten er nog vele tientallen anderen gewond.[23] Verschillende van deze jongemannen stierven in de voor Newfoundlanders berucht geworden Franse plaatsen Beaumont-Hamel en Monchy-le-Preux. Andere dodelijke slachtoffers vielen in Franse plaatsen als Cambrai en Ginchy, bij het Ottomaanse Gallipoli of op Belgische bodem te Passendale, Ieper, Ledegem en Vichte.[38] Nog andere verbleven in Duitse gevangenenkampen nadat ze door de vijand waren gevat.[39]

In 1915 begon de productie in de verschillende Bell Islandse mijnen opnieuw, al was er pas vanaf 1916 echt sprake van een herstel.[35] Tijdens de oorlog kwam er een beperkt herstel door oorlogsgerelateerde vraag en beperkte stijging van de ijzerprijs, al was dat allerminst voldoende om het verlies van de Duitse exportmarkt te compenseren.[3] Ook andere exportmogelijkheden waren door de oorlog immers bemoeilijkt.[35] Het einde van de oorlog betekende een nieuwe klap voor de lokale economie, daar de vraag naar ijzer nog verder terugviel.

Interbellum

Metalen torenconstructie boven een van de mijnen (ca. 1919)
Op het in 1920 ingevoerde biljet van 2 Newfoundlandse dollar stonden de mijnwerkers van Wabana afgebeeld

In 1920 gingen de mijnen in hun volledigheid van de Scotia Company en DISCO over naar de British Empire Steel Company (BESCO).[9] Het was het begin van een decennium van mismanagement en hoge schulden.[40][n 6] Tussen 1920 en 1923 ging Newfoundland daarenboven door een economische crisis.[41] Er vielen door de combinatie hiervan in de jaren 20 heel wat ontslagen.[40][41] Twee mijnen sloten zelfs hun deuren. De overheid hield de werkloze arbeiders bezig door hen Middleton Avenue (de baan tussen West Mines en Freshwater) te laten aanleggen.[23] Onder impuls van deze moeilijkheden verenigden de arbeiders zich in 1922 opnieuw in een vakbond, al was deze tegen 1926 grotendeels uiteengevallen.[42] De bevolkingsomvang bleef desondanks al die tijd onafgebroken groeien. Reeds in 1923 was Bell Island Harbour Grace voorbijgestoken als op een na grootste plaats in het Dominion Newfoundland (na de hoofdstad St. John's).[3]

Vanaf 1920 hervatte Duitsland zijn import opnieuw geleidelijk aan. Al in de tweede helft van de jaren 20 was het land zelfs opnieuw tot de belangrijkste aankoper van het Bell Islandse erts uitgegroeid. Dat was zeer belangrijk voor de broodwinning van de eilandbewoners aangezien dat de malaise van dat decennium wat verminderde.[43] De Duitsers richten zich in relatieve termen steeds meer tot Bell Island daar het Verdrag van Versailles de meeste van hun andere importmogelijkheden ernstig had bemoeilijkt.[43] In 1920–1930 importeerde Duitsland zo'n 6,2 miljoen ton ijzererts uit de mijnen van Wabana, ondanks onder meer de ook voor Bell Island schadelijke Ruhrbezetting.[15] Die hoeveelheid komt neer op 55% van de totale ontgonnen hoeveelheden in die periode.[44][n 7]

Er waren dubbele sporen tussen de pier en de mijnen die werden gebruikt om het erts via mijnkarren te vervoeren

Wabana was in die tijd grotendeels uitgegroeid tot een bedrijfsdorp, gebouwd naar voorbeeld van toenmalige Noord-Amerikaanse trends, met arbeiders dicht bij de mijnen gehuisvest.[45][46] Het bleef echter deels een hybride tussen een typisch bedrijfsdorp en een gewone nederzetting. Dit komt omdat er al een nederzetting was voor de industriële opkomst en omdat er altijd ook bewoners en handelszaken waren die niet direct met de mijnbouwbedrijven verbonden waren. Op enkele al gauw stopgezette bestuurspogingen via een council in de jaren 1910 en 1920 na was er van overheidswege helemaal geen lokaal bestuur voorzien voor de inwoners.[47][n 8] De mijnexploitateur vulde deze leemte gedeeltelijk op door te zorgen voor een beperkte en enigszins paternalistische vorm van lokaal bestuur.[46] Tot in 1949 stonden zes van de acht politieagenten onder contract bij de mijnuitbater (en slechts twee bij de Newfoundlandse overheid).[48]

Dankzij de mijnbouw en de continue bevolkingsgroei kreeg het eiland in het begin van de 20e eeuw relatief vroeg allerhande moderne faciliteiten. Vanaf 1907 was het eiland bijvoorbeeld al op het elektriciteitsnet aangesloten, wat belangrijk was voor de verdere professionalisering van de mijnbouw.[23] Datzelfde jaar ontstond er een officiële veerverbinding, zij het toen nog vanuit het aan de zuidkust van de baai gelegen Kelligrews.[3] In 1913 opende er daarenboven een tramlijn die passagiers en goederen over Beach Hill, de steile heuvel net voorbij de veerhaven, vervoerde.[49] Vanaf 1922 liep er ook een telefoonkabel naar het eiland en in 1931 ontstond een lokale radiozender. Met de Wabana Druggist was er in 1910 al een eerste lokaal maandblad, al was vooral het weekblad Bell Island Miner een lang leven beschoren (1913-1944).[50] Andere faciliteiten die het eiland begin 20e eeuw kreeg waren onder meer winkels, hotels, restaurants, een gerechtsgebouw en sportverenigingen.[23]

In 1930 kreeg de Dominion Steel Company (DOSCO) de volledige mijnbouwoperatie in handen.[9][51][n 9] Kort na de overname begon echter de crisis van de jaren 1930, die voor een jarenlange verminderde globale vraag naar ijzer en staal zorgde. Vooral in de eerste helft van dat decennium was dat negatief voor de groei van de eilandeconomie. Er heerste enkele jaren een hoge werkloosheid die deed terugdenken aan de vroege jaren 20, zeker in 1934 toen er even slechts één mijn nog open was.[52] De meeste mijnwerkersgezinnen bleven op kleine schaal ook aan landbouw, visserij, vogeljacht en bessenpluk doen als aanvulling op het gezinsinkomen. Zeker in periodes van economische crisis, zoals begin jaren 30, was dat van extra groot belang om alle monden te kunnen voeden.[53] Op 14 januari 1937 woedde er daarenboven een zware brand op het dorpsplein van Wabana die veertien handelszaken en zeven woningen in de as legde.[54]

Vanaf 1936 was het de mijnbouw echter opnieuw voor de wind beginnen gaan.[3] In die tijd woonden er reeds meer dan 6000 mensen op het eiland. Het was het begin van een jarenlange positieve trend onder het bestuur van DOSCO. De Duitse herbewapening eind de jaren 30, waaronder de bouw van tanks, vliegtuigen en duikboten,[55] was vanwege de bijhorende vraag naar ijzer een positieve factor die voor Bell Island een uitweg uit de crisis betekende.[52][56] Op 26 augustus 1939, minder dan een week voor het begin van de Tweede Wereldoorlog, vertrok er nog een Duits vrachtschip volgeladen huiswaarts.[23][57]

Tweede Wereldoorlog

In 1936 gaf de Newfoundlandse overheid in haar defensieplan reeds aan dat de mijnen van Wabana een van de vijf strategisch belangrijke plaatsen in het land waren.[58] In maart 1939, toen een nieuwe oorlog met Duitsland al erg waarschijnlijk leek, stipte de toenmalige Commission of Government die Newfoundland bestuurde Bell Island aan als een van de meest waarschijnlijke doelwitten van een Duitse aanval.[59] Het lag immers voor de hand dat het ijzererts erg belangrijk zou zijn voor de geallieerde oorlogsindustrie.[60] Vanwege het enorme strategische belang van het eiland moest er dus constante waakzaamheid zijn. De overheid richtte met de Newfoundland Militia (opnieuw) een nationaal regiment op dat de bescherming van Bell Island als een van haar voornaamste taken had.[61] Zij bemanden onder andere de in 1940 gebouwde kustverdedigingsbatterij bestaande uit twee snelvurende kanonnen van het type QF 4,7-inch Mk IV die elk bovenop een betonnen platform gebouwd waren.[62][63] Daarnaast liet de Newfoundlandse overheid ook twee zoeklichten plaatsen. De overheid van buurland Canada betaalde een deel van dit defensieve bouwproject daar het ook voor hun industrie in Nova Scotia van groot belang was.[64] Nog in 1940 bouwde men voor het eerst een vuurtoren op het eiland, met name in het uiterste noordoosten.

De oorlogsjaren waren een traumatiserende periode voor de Bell Islanders. De rampspoed begon met een tragisch ongeval dat gebeurde op 10 november 1940. Twee veerboten voeren die dag in de vooravond tegen elkaar tijdens een sneeuwstorm, namelijk de bomvolle W. Garland en de Little Golden Dawn (die naast de kapitein enkel een ingenieur aan boord had).[65] De W. Garland zonk op slechts enkele minuten tijd waardoor 23 mensen het leven lieten.[66] Er waren in totaal slechts zes overlevenden, waaronder de twee mensen aan boord van de Little Golden Dawn.

Het tijdens de Tweede Wereldoorlog vijandige Nazi-Duitsland voerde, zoals jaren eerder al was gevreesd, ook effectief aanvallen uit op de Bell Islandse mijnbouw. In 1942 zetten ze tot tweemaal toe de aanval in met een U-boot, het geduchte Duitse type onderzeeër.[67]

De SS Rose Castle is een van vrachtschepen die in 1942 door een Nazi-Duitse U-boot tot zinken werd gebracht vlak voor de Bell Islandse kust

In de nacht van 4 op 5 september 1942 voer de U 513 onder leiding van Rolf Rüggeberg Conception Bay in.[62] Rond het middaguur vuurde de duikboot torpedo's af op twee volgeladen vrachtschepen: de Canadese Lord Strathcona en de Britse Saganaga. De Saganaga, die 8.300 ton ijzererts aan boord had, zonk binnen de drie minuten.[68] 29 opvarenden kwamen om het leven. Ook de Lord Strathcona zonk, zij het zonder dodelijke slachtoffers. Te midden van de chaos werd de U-boot in het naar boven komen per ongeluk aangevaren en namen zowel schutters van de kustbatterij als schutters op het steenkool vervoerend vrachtschip Evelyn B. hem onder vuur. De U 513 ontvluchtte daarop in licht beschadigde toestand Conception Bay.[63][69] Na de aanval breidde de overheid de batterij uit door onder meer extra zoeklichten te plaatsen.[63]

Op 2 november 1942 – net geen twee maanden later – volgde er een nieuwe Duitse aanval. In het holst van de nacht, rond halfvier, schoot de U 518 onder leiding van Friedrich Wissmann[70] een torpedo af richting het Grieks steenkool transporterend vrachtschip Anna T. Het projectiel miste echter zijn doel en sloeg in op de Scotia-cargopier, die ernstig beschadigd geraakte. De zware explosie zorgde er ook voor dat vrijwel de hele eilandbevolking wakker gebeefd werd en dat er in sommige huizen zelfs ramen kapot sprongen.[60][69] Het was een van de enige Nazi-aanvallen die Noord-Amerikaanse grond trof in de hele oorlog.[71] Kort erna viel de U 518 met slechts enkele minuten ertussen ook twee vrachtschepen gevuld met erts aan. Net als bij de eerste aanval betrof het schepen die lagen te wachten om uiteindelijk in konvooi de oceaan over te steken.[70] Het betrof de Canadese Rose Castle (geraakt door twee torpedo's) en de P.L.M. 27, een schip van de Vrije Fransen in Britse eigendom (geraakt door één torpedo).[69][72] De Rose Castle verging met 10.300 ton erts en een groot deel van de bemanning.[73] Ook de P.L.M. 27 zonk naar de bodem met 12 dodelijke slachtoffers onder de opvarenden.[63]

De aanvallen kostten opgeteld 65 mensenlevens.[74] Wat vooral voor de Duitsers telde is dat duizenden tonnen ijzererts verloren gingen en vier grote vrachtschepen uitgeschakeld waren. Het belang dat men hechtte aan de missies blijkt duidelijk uit het feit dat ze bij de tweede aanval specifiek enkele bemanningsleden hadden gezocht die reeds via cargoschepen vertrouwd waren met de wateren van Conception Bay.[69] In december 1942 plaatste de Newfoundlandse overheid in respons anti-duikbootnetten in Conception Bay, waarna er geen aanval meer volgde.[23][60] In 2019 erkende Canada de aanvallen als een national historic event en in 2022 plaatste de federale overheid een officieel herdenkings- en informatiepaneel.[60][75]

Hoogtepunt van de mijnbouw

De Tweede Wereldoorlog bleek uiteindelijk een periode van groei voor de Bell Islandse mijnbouweconomie. Het (alweer) tijdelijk als markt weggevallen Duitsland werd ruimschoots gecompenseerd door de vraag vanuit de Britse en Canadese oorlogsindustrie.[57] In 1936–1945 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse productie ruim 1,15 miljoen ton, wat hoger dan ooit te voren was.[52] De groei bleef zich ook na de oorlog onverminderd voortzetten, niet in het minst omdat de Duitsers in 1948 alweer hun import hervatten.[23] De periode 1945–1959 was economisch gezien de meest stabiele periode in de geschiedenis van de Bell Islandse mijnbouw,[52] met grote investeringen en uitbreidingen tot in 1956.[3] Zo legde de mijnexploitateur begin jaren 50 een vliegstrip en een stuwmeer aan.[3][76] Aan de basis van dat alles lag de massale vraag naar ijzererts vanwege de naoorlogse heropbouw van Europa.[77] Tot die tijd bleef Bell Island overigens de enige leverancier van de staalindustrie van Sydney in Nova Scotia;[15] deze was immers eveneens in handen van DOSCO.[78]

Toen Newfoundland in 1949 tot de Canadese Confederatie toetrad, konden de Bell Islandse mijnen zich cumulatief onmiddellijk de grootste ijzerertsmijn van Canada noemen (met ruim 43% van de totale nationale productie).[5][79][n 10][n 11] Er was sinds 1941 ook opnieuw een goed georganiseerde vakbond voor de arbeiders[80] en de arbeidsomstandigheden en veiligheid waren er in die tijd beter dan in bijvoorbeeld de meeste Amerikaanse mijnen.[81] Het was in deze bloeiperiode dat de overheid Wabana in 1950 officieel gemeentestatus toekende, zij het tot onvrede van een groot deel van de bevolking (die over het algemeen beschouwd conservatief was).[82] De inwoners hadden een gemeentebestuur voor het volledige eiland in 1947 nog via een referendum afgewezen.[47] In 1960 was er een productie van 2,81 miljoen ton, de hoogste ooit bereikt in één enkel jaar.[23] Het inwoneraantal van het eiland ging op het hoogtepunt rond 1959 richting de 13.000 inwoners.[51][n 12]

Neergang en sluiting

Reeds eind jaren 50 kwamen de mijnen echter steeds meer in problemen door de aanwezigheid van nieuwe concurrenten op de markt die goedkoper konden produceren en daarenboven vaak erts met minder onzuiverheden afleverden.[3][83] De begin jaren 50 in Labrador geopende dagbouwmijnen van Labrador City, Wabush en Fermont waren bij de belangrijkste concurrenten; zeker vanaf de inwerkingtreding van de Quebec North Shore and Labrador Railway die deze plaatsen met de zeehaven van Sept-Îles verbond. Daarnaast kreeg men ook meer problemen om het erts te vermarkten, onder meer vanwege het hoge fosforgehalte, wat het incompatibel maakte met de nieuwste staalproductietechnologieën.[84][85] Nieuwe dagbouwmijnen in West-Afrika en Zuid-Amerika produceerden daarentegen grote hoeveelheden van hoogkwalitatief niet-fosforhoudend erts.[86] Het complete gebrek aan lokale verankering van het mijnbouwbestuur speelde eveneens een rol.[15][87] Al in 1949 was men overgegaan tot de sluiting van de diepe en grotendeels onder het zeeoppervlak gelegen No. 2 Mine, vooral vanwege de grote kosten om deze uit te baten.[13] Deze in 1902 geopende mijn strekte zich bij haar sluiting tot wel 5,5 km[88] buiten de kustlijn uit en was tot 4,8 km diep[3], waardoor het de grootste onderzeese ijzerertsmijn ter wereld was.[13]

De globale impact van de sluiting van de No. 2 Mine op de werkgelegenheidsgraad was al bij al beperkt gebleven. Vanwege de voormelde problemen sloot in 1959 echter ook de No. 6 Mine, gevolgd door de No. 4 Mine in 1962, wat zorgde voor grote werkloosheid.[9] Sinds 1962 was enkel nog de No. 3 Mine in werking. Op 19 april 1966 maakte het mijnbouwbestuur bekend dat ook die laatste mijn zou sluiten. Toen die op 30 juni 1966 effectief dichtging kwam er een definitief einde aan 71 jaar van intensieve ijzerertsontginning. Ook de aan de mijnen verbonden staalindustrie in het noorden van Nova Scotia legde dat jaar voorgoed de productie stil. Joey Smallwood, de toenmalige premier van Newfoundland, had na de sluiting nog contacten met een eventuele West-Duitse overnemer, maar in oktober 1966 werd bekendgemaakt dat deze deal niet doorging.[89] Tegen eind 1968 was zo goed als al de infrastructuur ontmanteld en tezamen met het werkmateriaal verkocht.[23]

De mijnen waren decennialang een erg belangrijke ijzerertsbron geweest voor de economie van Canada en Duitsland, met daarnaast eveneens relevante hoeveelheden die hun weg vonden naar de havens en staalindustrie van voornamelijk het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, België en Nederland.[15][89] De totale ontgonnen hoeveelheid bedroeg bijna 79 miljoen ton.[89] Volgens schattingen op basis van onder meer aeromagnetisch onderzoek van het enorme niet-geëxploreerde onderzeese gedeelte zouden er echter nog minstens 2 miljard ton theoretisch ontginbaar erts onaangeroerd gebleven zijn.[90][91] De mijnbouw bracht grote rijkdom naar het eiland, maar de keerzijde van de medaille was dat op 71 jaar tijd meer dan 100 mijnwerkers het leven lieten.[92]

Impact van de mijnsluitingen

Het eiland kwam door de sluiting van de mijnen in een zeer ernstige economische depressie terecht.[84] Maar liefst 95% van de werkbevolking leefde rechtstreeks van de mijnbouwoperatie.[93] Omdat er amper nog werkgelegenheid was begon er reeds vanaf het einde van de jaren 50 een heuse bevolkingsexodus.[5] Tussen 1961 en 1971 vertrok meer dan de helft van de inwoners. Onder hen waren er honderden mijnwerkers die vanwege de belofte van fabrieksbanen met hun gezin naar het stadje Galt in Ontario trokken, in die mate dat die plaats Little Bell Island (of Little Bell Isle) als bijnaam ging dragen.[9][94] Ook andere industriesteden in de provincie Ontario, zoals Windsor en Toronto, trokken veel voormalige mijnwerkers aan.[95] Hetzelfde gold in mindere mate voor enkele groeikernen binnen de provincie Newfoundland, zoals de nabijgelegen hoofdstad St. John's en de West-Labradorse mijnbouwgemeenschappen Wabush en Labrador City.[96][97][98] Een van de bekendste personen binnen de Bell Islandse diaspora was Harry Hibbs. Hij groeide als folkmuzikant vanuit zijn nieuwe thuisbasis Toronto uit tot een icoon van de traditionele Newfoundlandse muziek.[99] Zijn bekende nummer The Bell Island Song bezingt de mijnsluitingen en de werkloze arbeiders die bijgevolg geen andere keuze hadden dan hun thuis te verlaten en de veerboot voor een allerlaatste keer te nemen.[100]

In Wabana ontstond er in de jaren 60 al snel een desolate sfeer wegens de vele leegstaande woningen, dichtgetimmerde handelspanden en massale werkloosheid.[101] De provincieoverheid moedigde in het eerste decennium sinds de sluiting mensen ook verder aan om te vertrekken door ieder gezin dat definitief verhuisde en hun huis aan de overheid naliet een bedrag van 1.500 CA$ uit te keren. Dit paste in het kader van het provinciale hervestigingsbeleid dat poogde mensen weg te halen uit kleine, economisch zwakke regio's die duur waren om te voorzien van basisinfrastructuur.[102] De provincieoverheid verkocht verouderde huizen daarop voor 1 dollar per stuk aan eenieder die bereid was ze te slopen voor brandhout. De huizen in goede staat gebruikten ze daarentegen in sommige instanties om er mensen die leefden van een uitkering tijdelijk te huisvesten.[103]

Vanaf de jaren 70 vertraagde de dalende demografische trend, al is deze zich in de daaropvolgende decennia wel steeds onafgebroken blijven voortzetten. Ook tientallen jaren na de sluitingen blijft de negatieve economische impact immers hard doorwerken.[13] Bijkomend was de ineenstorting van de Noordwest-Atlantische kabeljauwvisserij in 1992 een zware klap voor de (kleine) lokale visserijsector.[104] In de 21e eeuw ligt de bevolkingsomvang bij iedere vijfjaarlijkse volkstelling nog steeds aanzienlijk lager dan bij de voorgaande. Vooral vanwege het beperkte jobaanbod trekken er meer mensen weg dan er bij komen. Er is bovenal ook een sterke vergrijzing, waardoor er veel meer overlijdens dan geboortes zijn. De nabijheid en vrij goede bereikbaarheid van de hoofdstad is een van de hoofdredenen waarom het eiland nog steeds relatief veel inwoners telt en het niet een van Newfoundlands talrijke spookdorpen is geworden.[101]

21e eeuw

Het sterk verouderde netwerk van waterleidingen op het eiland verkeerde in zo'n slechte staat dat er sinds 2002 een officiële richtlijn is om het leidingwater te koken voor consumptie. Het kraanwater neemt in sommige delen van Wabana bij momenten een gele, bruine tot zelfs zwarte kleur aan, bevat daarenboven vaak silt en laat vlekken na op kleding, tafelgerei en in badkuipen. Anno 2022 zijn er nog maar beperkte herstellingen gebeurd aangezien er slechts zeer weinig budget voor vernieuwingen voorhanden is. Sinds 2014 is er een deels door de provincie gefinancierd zuiveringsstation waar iedere dag tussen de 200 en 500 inwoners met flessen en kruiken heen gaan om aan zuiver water te geraken.[105] Onder meer in 2015 en 2019 klaagden inwoners de situatie aan in de pers.[106][107] Een gelijkaardige problematiek komt voor in tientallen andere kleine en afgelegen gemeenschappen in Newfoundland en Labrador en treft in 2022 opgeteld 10% van de provinciale bevolking.[108][109]

In 2006–2007 onderzochten en documenteerden duikers onder leiding van Steve Lewis van The Explorers Club de ondergelopen mijntunnels van Wabana.[110] Op 4 februari 2007 kwam het Amerikaanse expeditielid Joe Steffen hierbij vanwege een luchtembolie om het leven.[111] De duikers zetten ondanks het verlies van een collega het project voort. Behalve het aanleveren van historische interessante informatie en foto's legden ze onder andere 2 km lijn aan, waardoor ze toekomstige duikmissies makkelijker maakten. In 2016 vond er in het kader van historisch onderzoek, waaronder het aanleggen van een visueel archief, een nieuwe duikmissie plaats in delen van de ruim 100 km aan onder water gelopen mijntunnels.[112] De Royal Canadian Geographical Society riep het uit tot de "expeditie van het jaar".[113]

In 2011 begonnen enkele vrijwilligers met een radioproject dat één week duurde. Erna zamelde men geld in om een permanente radiozender op te richten.[114] Op 5 november 2012 kende de Canadian Radio-television and Telecommunications Commission een vergunning toe aan Radio Bell Island.[115] De uitzendingen zijn aangevat op 28 januari 2013, waardoor het eiland sinds dan opnieuw een eigen radiozender heeft.[114]

Het eiland is sinds de jaren 10 op politiek vlak enigszins berucht vanwege een reeds jarenlang aanslepende ruzie tussen verschillende lokale politici en andere gezaghebbende personen en hun entourages. Doorheen de jaren waren er langs verschillende kanten oproepen tot een audit en beschuldigingen van vermeende belangenvermenging, wanbeheer en laster.[116] Onder andere ruzie over de verdeling van de bingo-inkomsten zorgde in 2016 voor veel ophef.[117] De politieke strubbelingen zijn meermaals in de provinciale pers besproken en eind 2017 haalde Bell Island hierdoor zelfs de nationale pers.[117][118] In 2018 deed de burgemeester van Wabana een oproep tot eenheid.[119]

In de zomer van 2019 ondernamen duikers van de Koninklijke Canadese marine een bergingsoperatie om niet-ontplofte explosieven uit de WO II-scheepswrakken voor de kust van Bell Island te halen.[120] Ze brachten de bommen daarna op het Newfoundlandse vasteland gecontroleerd tot ontploffing.[121] In 2021 finaliseerde de marine het werk door ook de vuurwapens aan boord de schepen evenals door de kustbatterij afgeschoten munitie op te ruimen.[122] Net als twee jaar eerder maakte men de bommen aan land onschadelijk om het mariene leven en de toeristisch en historisch belangrijke wrakken niet te beschadigen.[123]

In oktober 2021, tijdens de coronapandemie, maakte de provincieoverheid bekend dat Bell Island de laagste vaccinatiegraad van Newfoundland en Labrador had. Slechts 66% van de rechthebbenden had zich er laten inenten tegen COVID-19, tegenover een toenmalige provinciaal vaccinatiepercentage van 82%.[124] Gary Gosine, de burgemeester van Wabana, wees naar vaccinatiescepticisme als een van de oorzaken. Parlementslid David Brazil haalde ook aan dat vele inwoners 's ochtends vroeg met de veerboot richting St. John's vertrekken en pas 's avonds laat weer terugkomen, waardoor het voor hen moeilijker dan elders is om zich in een vaccinatiecentrum aan te bieden. Eastern Health, de voor Oost-Newfoundland bevoegde gezondheidsautoriteit, besliste daarop om een mobiele vaccinatie-unit naar het eiland te brengen.[124]

In diezelfde periode stopten twee van de drie dokters op het eiland ermee, met de laatste overblijvende dokter die ermee zou ophouden in december 2021. Hierdoor ontstond er een angst bij de grotendeels vergrijsde bevolking dat er geen medische zorg meer op het eiland zou zijn, op één verpleegkundige op de lokale spoeddienst na.[125] Na een charmeoffensief en bijhorende Facebookcampagne in de stijl van de film The Grand Seduction wisten de inwoners in maart 2022 een van de vertrokken dokters te overtuigen om terug naar het eiland te komen (zij het via een contract van slechts 11 weken).[126] Eind juni 2022 bleef Bell Island opnieuw zonder arts achter.[127]

Geografie

Topografie

Detailkaart van Bell Island

Bell Island heeft met een lengte van 9,5 km en een breedte van gemiddeld 3 km een enigszins langwerpige vorm langsheen de zuidwest-noordoostas.[3] Het ligt in het oosten van Conception Bay, op amper 5 km voor de kust van het oostelijke deel van het schiereiland Avalon.[24]

De in het noorden gelegen gemeente Wabana is de hoofdplaats van het eiland. Ze huisvest onder meer de veerhaven, een supermarkt, een tankstation en de lokale kliniek.[71][128] De gemeente bestaat naast Wabana-centrum uit nog drie buurten, namelijk West Mines in het westen, The Green in het noorden en The Front (of Bell Island Front) in het zuidoosten, bij de veerhaven.[129] The Front dank haar naam aan het feit dat het aan de kant van de hoofdstad ligt; de andere kant het eiland staat soms dan ook bekend als "The Back".[130] In het gemeentevrije zuiden van het eiland bevinden zich nog drie gehuchten, namelijk Lance Cove, Bickfordville en Freshwater.[131]

De dichtstbij gelegen plaats op het 'vasteland' van Newfoundland is Portugal Cove. Dat dorp maakt deel uit van de gemeente Portugal Cove-St. Philip's, die de facto een buitenwijk van de provinciehoofdstad St. John's is. Downtown St. John's ligt hemelsbreed zo'n 19 km ten zuidoosten van het eiland.[24] De zeestraat tussen Bell Island en Portugal Cove-St. Philip's staat bekend als de Bell Island Tickle of kortweg "The Tickle" in de volksmond.[15][n 13] De kleinste afstand tussen Bell Island en de westelijke zijde van Conception Bay bedraagt 11 km, namelijk tussen The Bell enerzijds en de kaap van het schiereiland Port de Grave anderzijds. Zo'n 3 km ten zuiden van Bell Island ligt het onbewoonde Little Bell Island.[6] Dat eiland is, net als het nog zuidelijker gelegen Kellys Island, goed zichtbaar vanaf Bell Island.[132]

De kust is erg rotsachtig en bestaat vrijwel volledig uit steile en tientallen meters hoge kliffen die tot wel 45 m boven de zeespiegel uittorenen.[11][132] Het eiland, dat vooral dicht bij de kustlijn verder aan hoogtemeters wint, bereikt een maximale hoogte van 148 m.[133] Doordat het centrale gedeelte van het eiland in vergelijking met de kust relatief vlak is,[5][134] heeft het vanop zee gezien een enigszins mesa-achtig uitzicht.[135] Aangezien het eiland zo hoog boven de zeespiegel ligt, is er bij helder weer langs iedere zijde een uitstekend uitzicht op het Newfoundlandse vasteland.[130] De kliffen huisvesten verschillende zeegrotten en natuurlijke bruggen en kijken op meerdere plaatsen uit op grote rotsen en brandingspilaren.[135] Bekend zijn vooral The Bell, Coadys Island en The Clapper, die allen aan de zuidwestkust liggen.[6] Er is aan de oostkust ook een ravijn dat bekendstaat als The Scrape.[136] The Front en Lance Cove zijn vrijwel de enige plaatsen waar de kust minder steil is en waar men vanop zee aan land kan komen. In het noorden liggen Redmans Head en Eastern Head, twee prominente kapen waartussen een vuurtoren is gebouwd.[6]

Vooral tussen Bell Island en Little Bell Island zijn de wateren verraderlijk voor de scheepvaart. Dit komt onder meer door een op slechts 4,6 m diepte gelegen rots en door de aanwezigheid van verschillende scheepswrakken.[6]


Hydrografie

Bell Island telt verschillende drassige plekken, waaronder een aantal moerassen, met her en der verspreid ook enkele natuurlijke poelen. In het zuidwesten bevinden zich twee relatief kleine meren, namelijk Bell Pond (2,9 ha) en Lance Cove Pond (2,1 ha).[137][138]

Daarnaast is er ook de centraal gelegen West Dam Pond (6,6 ha).[139] Dat stuwmeer is in 1954 door DOSCO op het hoogste punt aangelegd om water te hebben voor onder meer industriële toepassingen en brandbestrijding.[76] Een tweede doel was er voor zorgen dat er meer grondwater op het eiland zou blijven, zodat de waterputen van inwoners niet opdroogden in de zomermaanden.[140] De West Dam Pond heeft een gemiddelde diepte van 2 m en een maximale diepte van 5 m.[140] Het watert af via de Main Brook, die met een lengte van zo'n 5,5 km de langste beek op het eiland is. Er zijn nog verschillende andere beken, waaronder de Black Brook ten oosten van Lance Cove.[141] Vanwege de combinatie van een steile kustlijn en de vele beekjes zijn er verschillende kleine watervallen, zoals de zogenaamde Faerie's Waterfall bij de oude pier.[142]

Geologie en fossielen

Bell Island valt geologisch te karakteriseren als een enorm rotsblok bestaande uit zandsteen en schaliegesteente dat als een tafelberg tientallen meters boven de wateren Conception Bay uittorent.[5][135] Het eiland is daarmee een anomalie binnen de geologische context van het schiereiland Avalon, waarvan de bodem vrijwel uitsluitend uit graniet en schaliegesteente bestaat en geen zandsteen bevat.[135] De bodem behoort stratigrafisch gezien tot twee groepen. Het noordwesten van Bell Island (en de zeebodem ten noorden ervan) maakt deel uit van de Wabana Group. Al de rest van het eiland, inclusief Little Bell Island en Kellys Island, behoort tot de Bell Island Group.[134] Beide groepen zijn onderverdeeld in gezamenlijk elf verschillende formaties, waarvan er negen op Bell Island zelf voorkomen.[143][n 14]

Roodkleurig hematietgesteente in de No. 2 Mine

Het gesteente van de Bell Island Group bestaat uit roodbruine tot glimmerachtige grijze zandsteen en siltsteen waarin lagen van oölitisch hematiet ingebed zitten.[144] De overliggende Wabana Group bestaat uit zwarte schalie en zandsteen met lagen van fosfaathoudende kiezelsteen, oölitisch hematiet en pyriet.[144] Op het eiland (en vooral in de Wabana Group) komt hematiet, een ijzerertshoudend mineraal, zo overvloedig voor dat Bell Island een van de grootste concentraties van dat mineraal ter wereld heeft.[84][145] Het hematiet zorgt ervoor dat het gesteente op vele plaatsen een rode tot roodbruine kleur heeft.[5]

Het ijzerertshoudend gesteente is zo'n 470 à 485 miljoen jaar oud en stamt uit het Vroeg-Ordovicium.[146] De Bell Island Group bevat aan het oppervlak op sommige plaatsen echter rotslagen die nog enkele tientallen miljoenen jaar ouder zijn.[147] Die groep is immers Cambro-Ordovicisch[147] en bevat zelfs in beperkte mate gesteente uit het nog oudere Ediacarium.[134] In de gesteentelagen zijn fossielen van onder meer microbiële matten, Rangeomorpha, trilobieten en armpotigen vindbaar, zij het in beperkte mate.[134][148] Het gaat hier steeds om zeeleven, aangezien de voormelde gesteentelagen deel uitmaakten van de bodem van de noordelijke Rheïsche Oceaan (nabij de kust van het paleocontinent Avalonia).[149]

Vooral de Cambrische lagen van het eiland zijn voor paleontologen bijzonder interessant. Er bevinden zich – in tegenstelling tot het beperkt aantal gefossiliseerde dieren – immers uitzonderlijk veel sporenfossielen.[134] Dat zijn gefossiliseerde sporen van biologische activiteit (zoals stap-, kruip- of graafsporen). Vooral Cruziana-sporenfossielen zijn erg talrijk.[148] Hierdoor is Bell Island een wereldwijd unieke locatie voor de studie van de Cambrische substraatrevolutie, een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van het leven.[134][150][n 15] Ook de Vroeg-Ordovicische lagen zijn rijk aan sporenfossielen; met name Cruziana en Trichophycus,[151] evenals een enkel voorbeeld van Arthrophycus.[152] Deze vondsten tonen een duidelijke overeenkomst met even oude lagen in West-Europa en Marokko.[153]


Klimaat

Volgens de klimaatclassificatie van Köppen heeft Bell Island een klimaat van het type Dfb.[154] Dat komt neer op een gematigd landklimaat met warme zomers en ongeveer evenveel neerslag in ieder seizoen. De warmste maand van het jaar heeft in een Dfb-klimaat een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 22 °C, terwijl de koudste maand een gemiddelde maandtemperatuur onder de 0 °C heeft. Minstens vier maanden hebben een gemiddelde maandtemperatuur boven de 10 °C.[155] Ter vergelijking: in Europa hebben steden als Warschau, Riga en Kiev hetzelfde klimaattype.[156][157]

Het eiland kent een gemiddelde jaarlijkse regenval van 125 cm, ruim boven het Canadese gemiddelde.[3] Het is onbeschermd tegen de in Conception Bay heersende winden. 's Zomers betreft het voornamelijk zuidwesterwinden en 's winters meestal wester- of zuidwesterwinden.[3] In de winter zijn de winden op hun krachtigst en zijn er geregeld stormen met sneeuw en ijzel.[11][51] In strenge winters kan het soms gebeuren dat het omliggende water een tijd onbevaarbaar is vanwege ijsomstandigheden.[3]

Fauna en flora

Fauna

De kliffen van Bell Island zijn ideaal als veilige broedlocatie voor verschillende zeevogelsoorten. Vooral zwarte zeekoeten zijn in het broedseizoen bijzonder talrijk langs de Bell Islandse kust, onder andere nabij de veerhaven en de vuurtoren.[158] Er zijn ook verschillende zeevogelsoorten die het hele jaar door op en rond het eiland voorkomen.[159] Het betreft onder andere grote mantelmeeuwen, die jaarlijks aan de zuidkust en nabij The Bell broeden.[160] Ook verschillende soorten binnen de familie van de strandlopers en snippen zijn op het eiland waar te nemen.[158]

Bell Island biedt echter ook een thuis aan typische landvogels. In en rond de landelijke delen en graslanden van het eiland komen er naast vele verschillende gorzensoorten ook valken voor, waaronder het smelleken.[160] Het zuiden bestaat daarnaast voor een groot deel uit bebost gebied. Daar leven onder meer roodborstlijsters, avonddikbekken en spechten.[160] Bij de noordelijke rotsformatie Grebe's Nest bevindt zich daarenboven een grote broedplaats van spreeuwen.[158]

In de wateren rond het eiland komen voorts verschillende zeezoogdieren voor, waaronder zeehonden en baleinwalvissen (zoals de bultrug en dwergvinvis).[135][161][122] Vooral in de zomermaanden, wanneer er in Conception Bay grote scholen lodde voorkomen, zijn er vaak walvissen aangezien zij zich met deze vissen voeden.[162] Commercieel interessante soorten die in de wateren rondom het eiland voorkomen zijn kabeljauw, pijlinktvissen en blauwvintonijn.[122][163]

De scheepswrakken rondom het eiland bieden een thuis aan snotolven, kwallen, koralen, anemonen, sponzen, spinkrabben, schelploze vleugelslakken en vele andere vissoorten en kreeftachtigen.[164][70][161] De rotsformaties langs de kust huisvesten onder meer zeesterren, zee-egels, sponzen, puitalen en platvissen.[161]


Flora

In de Bell Islandse graslanden en moerassen komt een rijke verscheidenheid aan plantensoorten voor. Het betreft onder andere verschillende vaste planten zoals biezenknoppen, tengere rus, Juncus stygius, Potentilla simplex, Conioselinum chinense, schildereprijs, lupines en hop.[165][166][167][168][169][170] Er komen ook overblijvende planten zoals Epilobium strictum en eenjarige bloemplanten zoals zwarte wikke en vierzadige wikke voor.[171][172]

De naaldbossen bestaan voornamelijk uit zilversparren.[16][22] Deze bomen zijn ook dominant in de van bos naar grasland overgaande delen van het eiland. In de wouden groeien naast naaldbomen ook heel wat struiken die voor mensen eetbare bessen dragen. Het betreft onder andere de (hybride) zwarte appelbes, wilde aardbeien en enkele soorten van bosbessen en Ribes.[169][173]


Demografie

Bevolkingspiramide van Bell Island (2021)

Bij het federale overheidsagentschap Statistics Canada staat Bell Island bekend onder de noemer "Division No. 1, Subdivision R".[n 16] Volgens de volkstelling van 2021 telt de gemeente Wabana 1.815 inwoners,[174] ofwel ruim 87% van het totale inwoneraantal. Datzelfde jaar telde het gemeentevrije zuiden van Bell Island immers slechts 264 inwoners.[175] Het betrof in totaal zo'n 1000 mannen (48,1%) tegenover zo'n 1080 vrouwen (51,9%).[n 17]

In 2021 telde het eiland 1.374 woonsten waarvan er 1.095 (permanent) bewoond waren.[174][175] De 2.079 inwoners leefden dus gemiddeld in een huishouden bestaande uit 1,9 personen. Dit getal is relatief laag vanwege het feit dat het eiland 455 eenpersoonshuishoudens telt. De 1.095 bewoonde woonsten bestonden uit 925 vrijstaande woningen, 60 halfopen bebouwingen, 10 rijhuizen, 95 appartementen en flats (waarvan 80 in een duplex) en 5 verplaatsbare woningen.[174][175] Het gemeentevrije zuiden telde vrijwel uitsluitend vrijstaande woningen.

De bevolking van het eiland is, net als in de meeste delen van de provincie, sterk vergrijsd.[98] Behalve een natuurlijk proces van vergrijzing is er vanwege de weinige jobs en relatief moeilijke bereikbaarheid ook een aanhoudende emigratie van mensen op werkleeftijd. Hierdoor heeft de bevolkingspiramide van Bell Island een opmerkelijke vorm die vergelijkbaar is met een paddenstoel. In 2021 waren maar liefst 1.305 Bell Islanders 50 jaar of ouder, oftewel bijna 63%. De mediaanleeftijd bedroeg 56,8 jaar in Wabana en 62,0 jaar in het zuiden, tegenover een Canadees gemiddelde van 41,6 jaar.[174][175]

Het bevolkingspercentage dat in 2020 leefde in een gezin met een laag inkomen bedroeg 41,4% in Wabana en 36,5% in het zuiden, tegenover een nationaal percentage van 11,1%. Terwijl slechts 17,8% van de Canadese gezinnen in 2020 (deels) leefde van een inkomen voorzien door de overheid (zoals een pensioen, werkloosheidsuitkering of ziekte-uitkering), betrof het op Bell Island datzelfde jaar bijna de helft van de gezinnen.[174][175]

Demografische ontwikkeling

In de decennia vóór het aanvatten van de mijnbouw (1845–1891) groeide de eilandbevolking zeer gestaag met gemiddeld zo'n 8 inwoners netto erbij per jaar. In de zeventig jaar erna was de jaarlijkse gemiddelde groei ruim 20 maal sneller. Tussen 1961 en 2021 daalde bevolkingsomvang van 12.281 naar 2.079. Dat komt neer op een daling van 10.202 inwoners (-83,1%) in 60 jaar. Het inwoneraantal van 2021 is het laagste in meer dan 110 jaar tijd.

Jaar Inwoners
1706 85
1794 87
1845 338
1857 428
1869 504
1874 576
1884 651
1891 709
Jaar Inwoners
1901 1.320
1911 3.084
1921 4.357
1935 6.157
1945 8.171
1951 10.291
1956 11.724
1961 12.281
Jaar Inwoners
1966 9.090
1971 6.079
1976 5.446
1981 4.929
1986 4.612
1991 4.185
1996 3.596
2001 3.078
Jaar Inwoners
2006 2.784
2011 2.690
2016 2.468
2021 2.079
 
[2][4][176][177][178]
[179][180][181][182]
[174][175][183]

Vanwege een beveiligingsprobleem met de MediaWiki Graph-software is het momenteel niet mogelijk deze grafiek weer te geven. Zodra de software is bijgewerkt zal de grafiek vanzelf weer zichtbaar worden.

Taal

Volgens de volkstelling van 2021 hadden zo goed als alle inwoners van Bell Island het Engels als moedertaal (en was op een vijftal personen na iedereen die taal machtig).[174][175] Slechts een twintigtal mensen had een andere moedertaal. Het ging onder meer om tien Franco-Newfoundlanders, de Franstalige minderheid van de provincie.[174][175] De overgrote meerderheid van de Bell Islanders was in 2021 naast het Engels geen enkele andere taal machtig. Behalve de tien moedertaalsprekers van het Frans – dat in Canada net als Engels een officiële taal is – kon niemand anders de taal spreken.[174][175] Alles tezamen was slechts een vijftiental mensen een niet-officiële taal machtig; bij de meerderheid onder hen betrof het een gebarentaal.[n 18][174][175]

Etniciteit

De bevolking van Bell Island bestaat bijna uitsluitend uit blanken. Er woonden in 2021 daarnaast vijftien mensen die aangaven een inheemse identiteit te hebben. De kleine inheemse bevolkingsgroep op het eiland bestaat uit Métis.[184][185] Er waren dat jaar in totaal een 45-tal mensen die etnisch deels van blanke en deels van inheemse afkomst waren, al beschouwde de meerderheid onder hen zichzelf dus als zijnde blank eerder dan inheems.

Zo'n tien Arabieren vormden in 2016 de enige zichtbare minderheid op het eiland.[n 19][n 20][184][185] De volkstelling van 2021 maakt geen gewag meer van de aanwezigheid van enige zichtbare minderheid.[174][175]

Overheid en voorzieningen

Bestuurlijke indeling

Bovenlokaal bestuur

Aangezien Canada een federale staat is, ligt een groot deel van de bestuursmacht bij het provinciebestuur, evenals de bepaling van de supralokale bestuurlijke indeling. Newfoundland en Labrador is als Canadese provincie een uitzondering daar het geen bestuursniveau heeft tussen het lokale en het provinciale bestuursniveau.[n 21]

Op het eiland Newfoundland bestaat er een zeer beperkte vorm van regionaal bestuur via de regional service boards (RSB). Zij zijn echter geen volwaardig bestuursniveau an sich maar eerder een op een intercommunale gelijkende publieke entiteit. Bell Island maakt sinds 2008 deel uit van het Eastern Regional Service Board. Dat RSB heeft afvalbeheer, operationeel toezicht over gemeentelijk afvalwater- en drinkwaterbeheer en de organisatie van de brandweer als bevoegdheden.[186]

Lokaal bestuur

Op lokaal niveau is het mijnwerkersdorp Wabana sinds 1950 officieel erkend als een town,[47][177] de benaming die in Newfoundland en Labrador gebruikt wordt voor een gemeente. Een groot deel van de bebouwing aan de buitenrand van het noordelijke mijnwerkersdorp viel echter buiten de gemeentegrenzen. In 1965 annexeerde Wabana dan ook een deel van het gemeentevrije grondgebied en de toen ongeveer 3000 inwoners wonend in dat gebiedsdeel.[187] Sindsdien omhelst het gemeentelijke grondgebied ruwweg de noordelijke helft van Bell Island.

Het dunbevolkte zuidelijke gedeelte van het eiland, waar de gehuchten Lance Cove, Bickfordville en Freshwater gelegen zijn, bestaat uit gemeentevrij gebied. Dat betekent dat de mensen in die plaatsen niet onder het bestuur van een gemeentelijke overheid vallen en dus niet van gemeentelijke diensten kunnen genieten. Anderzijds moet men er noch gemeentebelasting, noch eigendomsbelasting betalen.

In Lance Cove is er op beperkte schaal wel degelijk enig lokaal bestuur daar de plaats erkend is als een local service district (LSD).[188][189] Dat is een lokale bestuursvorm waarbij een groep van (onbetaalde) verkozenen verantwoordelijk is voor het faciliteren van basale diensten aan de gemeenschap. Het gaat dan om zaken zoals de straatverlichting, het sneeuwvrij houden van lokale wegen, de ophaal van vuilnis en onderhoud en herstellingen aan de riolering en aan de waterleiding.[190] Een LSD-bestuur kan echter, anders dan een gemeente, geen zelfstandige beslissingen nemen zonder ministeriële toestemming en heeft ook niet het recht om belastingen te heffen of een budget te beheren. Ze kunnen enkel opereren door de gemaakte kosten via een factuur door te rekenen aan de inwoners.

De mensen die wonen in Freshwater, Bickfordville, net buiten de grenzen van Wabana of in enkele afgelegen woningen hebben geen enkele vorm van lokaal bestuur. Het LSD Lance Cove biedt immers enkel diensten aan die plaats aan, niet aan het volledige gemeentevrije gebied.[189] De bestuurssituatie op het eiland is dus bijzonder diffuus, wat reeds voor problemen zorgde. Zo beëindigde de gemeente Wabana met ingang op 1 juli 2021 bijvoorbeeld het vuilnisophalingscontract met het Eastern Regional Service Board, dat ook een provisie bevatte die de ophaal van vuilnis in het gemeentevrije eilandgedeelte regelde.[191] Wabana weigerde hier nog iets mee te maken te hebben, waardoor de inwoners van het zuiden plots zelf hun afval moesten zien kwijt te geraken. In de loop van augustus 2021 begon er ginds via een lokale aannemer opnieuw een geregelde vuilnisophaaldienst.[191]

Voorzieningen

Postkantoor van Wabana

In Wabana bevindt zich een brandweerkazerne evenals een politiebureau van de Royal Canadian Mounted Police.[192] Er is ook een kantoor van het Royal Canadian Legion, de veteranenorganisatie van de Canadese strijdkrachten.[192] Wabana huisvest ook het postkantoor van het eiland.

In de gemeente bevinden zich ook de twee scholen van Bell Island, namelijk de St. Augustine's Elementary School en de St. Michael's Regional High School. Kinderen kunnen lokaal dus zowel basis- als secundair onderwijs volgen. Tot het eind van de 20e eeuw was er ook een school waar leerlingen een beroepsopleiding konden krijgen.[128] Het voormalige schoolgebouw huisvest nu onder de naam "Wabana Complex" onder meer het gemeentebestuur.[192]

Wabana huisvest sinds 1965 eveneens een klein ziekenhuis, namelijk het Dr. Walter Templeman Health Care Centre.[193] Deze zorginstelling (die ook bekendstaat als de Bell Island Primary Health-care Clinic) staat onder toezicht van de gezondheidsautoriteit Eastern Health.[194] De ziekenhuisfunctie is door de daling van het inwoneraantal afgebouwd waardoor het nu eerder een polikliniek is. Er zijn in principe steeds een arts en enkele verpleegkundigen aanwezig die er patiënten op afspraak ontvangen,[194] al zijn er geregeld personeelstekorten.[125][126]

Er bevinden zich voor de christelijke inwoners drie kerkgebouwen op Bell Island. Het betreft de anglicaanse Church of St. Cyprian and St. Mary, de katholieke St. Michael's Church en de Jackson United Church van de protestantse United Church of Canada.[195][n 22] Historisch hadden nog andere christelijke denominaties er eveneens een gebedshuis.

Transportinfrastructuur

Aan de oostzijde van het eiland, op het grondgebied van Wabana, bevindt zich een veerhaven. Deze is het vertrek- en aankomstpunt van de twee veerboten die meermaals per dag de 20 minuten durende oversteek van het eiland naar Portugal Cove en terug maken.[6][84] Het betreft de MV Legionnaire met een capaciteit van 200 personen en 64 auto's en de MV Flanders met een capaciteit van 240 personen en 36 auto's.[196] Op weekdagen zijn er in totaal 32 oversteken (16 in iedere richting) tussen 5u30 en 22u35. In de weekends zijn er dagelijks 26 oversteken (13 in iedere richting) tussen 6u50 en en 22u35.[196] Het is onmogelijk om te reserveren, waardoor het aangeraden is om wanneer mogelijk buiten de spitsuren de oversteek te maken.[132] Pendelaars die geen auto hebben moeten in Portugal Cove een taxi naar de stad nemen aangezien er daar geen openbaar vervoer voorzien is.[98] Doorheen de decennia is de veerverbinding echter vaak onbetrouwbaar genoemd, wat soms tot protest en frustratie leidde.[197] Er is in de haven ook een aanlegplaats voor vrachtschepen voorzien.[198]

Net ten westen van de buurt West Mines ligt daarenboven een landingsstrook met een lengte van 701 m die bekendstaat als "Bell Island Airport" (ICAO: CCV4).[199] Deze geasfalteerde landingsstrook ligt er meestal verlaten bij, daar deze enkel in erg koude winters of bij uitzonderlijke noodgevallen gebruikt wordt. Zee-ijs kan dan immers de doorgang van de veerboten blokkeren, waardoor de landingsstrook de enige manier is om van en naar het eiland te reizen.[132]

Bell Island huisvest voorts een uitgebreid stratennetwerk, waaronder een lus die via onder meer Middleton Avenue en Lance Cove Road grotendeels de omtrek van het eiland volgt.[71] Het stratenplan van de hoofdplaats Wabana heeft wat weg van een doolhof en staat daarmee lijnrecht tegenover de vrijwel volledig langs de kustlijn gebouwde dorpen die typisch zijn voor Newfoundland.[8]


Economie

Bell Island telt vergeleken met haar inwoneraantal slechts een beperkt aantal jobs vanwege de relatief moeilijke lokale economische situatie.[200] Deze situeren zich voornamelijk in het onderwijs, de dienstensector, de gezondheidszorg en het toerisme.[3] Vooral sinds eind de jaren 1990 zet men op Bell Island sterk in op het toerisme als economische sector.[201] Zowel de provinciale als federale overheid hebben de uitbouw van het lokale toerisme reeds financieel ondersteund.[202]

Sommige inwoners halen hun inkomen net zoals voor de mijnbouwperiode uit (zelfstandige) arbeid in de lokale primaire sector. Het gaat dan zowel over de visserij als de landbouw.[16][19] Voor verschillende gezinnen vormt een moestuin en het plukken van wilde bessen traditioneel een aanvullende inkomstenbron, zij het in veel mindere mate dan halverwege de 20e eeuw.[203]

De meeste overgebleven niet-gepensioneerde inwoners werken echter in de Metropoolregio St. John's en pendelen dagelijks met de veerboot.[5] Hierdoor is Wabana tot een slaapstad geëvolueerd.[204] De veerverbinding is voor de inwoners van cruciaal belang, niet alleen om te gaan werken maar ook voor het inkopen van bepaalde zaken die niet op Bell Island zelf beschikbaar zijn.[205] De veerverbinding is echter niet altijd even betrouwbaar en zorgt per definitie reeds voor lange reis- en pendeltijden, wat de positie van Bell Island als forensengemeenschap ondermijnt.[197]

Toerisme

De provincieoverheid van Newfoundland en Labrador promoot via haar toeristische dienst Bell Island als "de perfecte daguitstap voor wie op zoek is naar wat avontuur".[135] De bereikbaarheid van het eiland via de frequente veerverbinding met Portugal Cove is cruciaal voor het toerisme. De 20 minuten durende oversteek is zelf reeds een ervaring voor toeristen vanwege het uitzicht op het eiland en omdat er naargelang het seizoen tijdens de overtocht zowel zeevogels en zeezoogdieren als ijsbergen te spotten zijn.[135] Op het eiland bevinden zich naast een bed and breakfast ook meerdere door toeristen huurbare cottages en Airbnb-woningen.[169][206] Wie geen (huur)auto heeft, kan gebruik maak van de lokale taxidienst.[206]

De kust is een van de belangrijke toeristische trekpleisters van Bell Island. Zo zijn de vele opmerkelijke rotsformaties niet alleen te voet maar ook via georganiseerde boottochten te bezichtigen. Daarnaast zijn er ook meerdere stranden, een groot deel ervan enkel vanop zee bereikbaar, en kan men er snorkelen en kayaken, zelfs tot in enkele zeegrotten.[135] Een netwerk aan wandelpaden genaamd de Gregory Normore Coastal Walking Trails leidt bezoekers naar de mooiste plekken langs de volledige eilandkust.[135] Wandelaars passeren onder andere bij de vuurtoren, waar men de uitzichten ook vanuit het gekende Keeper's Cafe kan waarnemen.[207] Centraal op het eiland zijn er ook een paar mountainbikeroutes doorheen de wouden.[208] Vanwege dit natuurschoon staat het eiland ook wel bekend als "the Belle of the Bay".[158][209]

De geschiedenis van de mijnbouw is een van de andere belangrijke toeristische troeven. Het Bell Island Community Museum, dat geopend is van begin juni tot eind september,[71][210] trekt jaarlijks gemiddeld zo'n 13.000 bezoekers.[211] Het huisvest een permanente tentoonstelling die, naast vele mijnbouwartefacten, ook een grote collectie mijnwerkersportretten van de wereldberoemde 20e-eeuwse fotograaf Yousuf Karsh bevat.[8][92][212] Bezoekers kunnen tegelijkertijd ook in de beroemde "No. 2 Mine" gaan. Toeristen kunnen de mijntunnels ontdekken en over het ondergrondse werkleven leren via een gegidste rondleiding die ongeveer een uur duurt.[92][213] De mijn is sinds 2006 erkend als provinciaal erfgoed en is te betreden via de kelder van het voornoemde museum.[13][n 23] Op verschillende gebouwen, waaronder het gemeentelijke complex, zijn enorme muurschilderingen aangebracht die verwijzen naar het mijnbouwverleden.[8][15]

De geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog kan eveneens sommige bezoekers boeien. De twee defensieve kanonnen van de kustbatterij, die zich vlak bij de aanlegsteiger bevinden,[132][210] verkeren nog in goede staat en zijn vrij te bezoeken.[62] Daarnaast is er ook een herdenkingsmonument voor de oorlogsslachtoffers uit WO II in Lance Cove,[71] net als een monument voor de slachtoffers van de scheepsramp. De oorlog speelt echter vooral in de kaart van het duiktoerisme, aangezien er vier door U-boten gezonken schepen relatief dicht bij de kust van het eiland liggen.[60][214] De deels met riffen begroeide schepen zijn allen tussen de 130 en 150 m lang.[70] Ze liggen op goed duikbare diepte in water met zeer goede zichtbaarheid en vallen makkelijk te bezoeken via de duikfirma Ocean Quest Adventures.[164][215] Ervaren duikers kunnen met toestemming en het juiste brevet ook in de onder water gezette mijntunnels duiken.[161][162]


Cultuur

Evenementen

Op Bell Island organiseert men verschillende jaarlijks terugkerende evenementen die allen plaatsvinden in de zomermaanden.[206] Populair zijn de Belle-Fest Days, een meerdaags cultureel festival met optredens van lokale zangers, accordeonisten en andere muzikanten die typisch Newfoundlandse muziek spelen. Er zijn dan ook toneelvoorstellingen, vele historische figuranten, allerhanden spelen en animatie voor jong en oud en een grote feesttent waar men voornamelijk bier rijkelijk schenkt.[216]

Een kleiner meerdaags evenement zijn de Town Square Days die het dorpsplein van Wabana een levendige sfeer geven door vele drank- en eetstanden en vooral muziek en dans.[217] Bij Harry's Lookout, een punt aan de kust vernoemd naar de befaamde lokale muzikant Harry Hibbs, zijn er 's zomers nu en dan optredens. Het is dan een plaats waar eenieder ten allen tijde vrijelijk zijn of haar muziek kan brengen of verhalen kan vertellen.[218]

In het begin van de maand juni organiseert het museum jaarlijks een herdenkingsavond bij kaarslicht ter herinnering van de overleden mijnwerkers.[219]

Sport

Het eiland is de thuisbasis van de Bell Island Minor Hockey Association. Deze ijshockeyvereniging heeft zowel volwassenen- als jeugdafdelingen die in wedstrijden bekendstaan als de "Bell Island Miners". Ze werken hun thuismatchen af in de Monsignor Bartlett Memorial Arena.[220] Andere sporten waar op amateurniveau soms toernooien of wedstrijden van plaatsvinden op Bell Island zijn onder meer veldhockey, softbal, curling en volleybal.

In de mijnbouwtijd was curling een populaire sport op het eiland en was er een heuse curlingclub.[221] In de 21e eeuw is de Bell Island Curling Club enkel nog een drankgelegenheid en niet langer een sportclub, al huisvest het gebouw op Petries Hill wel de "Bell Island Sports Hall of Fame".[8] Er was ook vele jaren een tennisclub die geregeld matchen organiseerde tegen ploegen uit Harbour Grace, St. John's en Carbonear,[222] al bestaat ook deze in de 21e eeuw niet langer.

Het eiland heeft in de regio van Avalon in de 21e eeuw een zekere bekendheid in de motorsportgemeenschap. De vereniging Vinland Motorsport organiseert er immers geregeld evenementen voor snelle wagens en motoren op de zich perfect ertoe lenende verlaten landingsstrook.[223]

Bell Island als "spookeiland"

Bell Island heeft van oudsher een reputatie als "spookeiland", met allerhande volksverhalen over bovennatuurlijke wezens en fenomenen.[206][224] In de mijnbouwtijd had de gemeenschap mensen van verschillende culturele achtergronden, waardoor allerlei folklore vermengd geraakte.[225] De lokale gemeenschap omarmt de bovennatuurlijke reputatie van het eiland en de lokale toeristische dienst zet Bell Island graag in de kijker als "meest spookachtige eiland in Noord-Amerika".[225][226] Op vrijdag- en zaterdagavonden in de zomer vindt er een georganiseerde wandeling in het kader van de vele spookverhalen plaats met bijhorende toneelvoorstelling bij een mijnschacht.[226]

Vooral bekend is de Bell Island hag (ook de Woman in White of White Woman genaamd[225][227]), een boosaardige vrouwelijke figuur die in witte klederdracht zou rondzwerven in de moerassen en het landbouwgebied van het eiland, voornamelijk rond Dobbin's Garden.[224] Wanneer ze haar slachtoffer nadert verandert ze in een vreselijk wezen dat grijze vodden draagt, zich op vier poten voortbeweegt en ontzettend stinkt naar zwavel.[224] Het slachtoffer geraakt door de ondraaglijke stank tijdelijk verlamd en krijgt het gevoel alsof de hag over hem of haar kruipt.[228] Er zijn verschillende ontstaansverhalen van de hag, al is vooral het verhaal dat ze een door Duitsers vermoord meisje zou zijn populair.[224][228] Een andere traditie meent echter dat het eigenlijk een mannelijke figuur betreft die zich louter als vrouw voordoet.[227] De Canadese post gaf de Bell Island hag in 2016 nationale bekendheid door haar in de Halloween-periode een eigen postzegel te geven.[228]

Volgens de lokale foklore leven er in Butler's Marsh, de moerassen nabij West Mines, ook feeën.[224] Anders dan in de meeste tradities zijn het echter boosaardige en misvormde mannelijke feeën, zij het onder leiding van een koningin.[226] De feeën lokken hun slachtoffers in de moerassen, waarna ze nooit meer teruggezien worden. Ze zijn een bekend afschrikmiddel voor jonge kinderen wanneer ze zich misdragen.[33] Ook zouden de geesten van verongelukte mijnwerkers door de ondergrondse gangen zwerven, voornamelijk die van de No. 4 Mine.[224]

Bell Island Boom

Op zondag 2 april 1978 was er iets voor het middaguur te Bell Island een enorme knal te horen. De knal was zo luid dat mensen meldden hem gehoord te hebben tot op maar liefst 100 km afstand.[229][230] De knal zorgde voor een schokgolf die gebouwen op het eiland deed daveren en enkele dieren doodde.[231] De energievrijgave was zo krachtig dat de Vela-satellieten (die de Amerikanen gebruikten om kernproeven van andere mogendheden te detecteren) het fenomeen opmerkten.[229][232] De mysterieuze knal is nooit ontegensprekelijk verklaard geweest en is gaan bekendstaan als de Bell Island Boom (letterlijk de "Bell Island-knal").

Er kwamen meerdere meldingen binnen van beschadigde elektrische bedrading en vernietigde elektrische toestellen.[232] Het epicentrum bevond zich rond de boerderij van de familie Bickford in het gehucht Bickfordville, nabij Lance Cove. Ze verklaarden een gigantische blauwachtige vlam gezien te hebben en zowel hun televisietoestel als zekeringskast waren ontploft.[230] Het kippenhok was totaal vernield en alle kippen waren overleden.[230] Buren ontdekten al snel drie grote kuilen in de sneeuw achter de boerderij, die ze als "epicentrum" beschouwden. Het zoontje dat op dat moment vlakbij fietste verklaarde ook twee lichtgevende bollen te hebben zien voorbijvliegen.[229]

Al snel kwamen allerhande hypotheses over de oorzaak naar boven, van rationele verklaringspogingen tot complottheorieën. Over het algemeen gaat men er op basis van de bewijzen vanuit dat het een superbolt betrof. Dat is een zeer zeldzaam type bliksem dat enorm krachtig is. Het doet zich slechts 5 keer per 10 miljoen bliksems voor en daarenboven meestal hoog in de atmosfeer of boven de oceaan.[231] Dit was ook de conclusie van twee wetenschappers van het Los Alamos Scientific Laboratory die via de data van de Vela-satellieten superbolts opspoorden en daarom kort na het incident ter plekke een onderzoek voerden.[232] Op basis van de getuigenverklaring van de lichtgevende bollen is er vaak daarnaast ook sprake van bolbliksem, een nog zeldzamer bliksemfenomeen dat wetenschappelijk nog niet eenduidig verklaard is,[229][230] al merken skeptici op dat oogetuigenverklaringen notoir onbetrouwbaar zijn.[231]

Sommige mensen hechtten echter geen geloof aan de gangbare theorie en er ontstonden daarom al snel allerhande alternatieve hypotheses. Die gaan van een fout gelopen geheime test van de Amerikanen of de Sovjets, mogelijks van een EMP-wapen of een weerbeïnvloedingspoging, tot en met buitenaardse UFO's.[229][233]

De Bell Island Boom en de verhalen en theorieën errond blijven decennia later nog tot de verbeelding spreken, wat blijkt uit het feit dat het incident ook in de 21e eeuw op tv-zenders zoals het History Channel en het Travel Channel, in boeken en in verschillende podcasts aan bod is gekomen.[231][234][235] De bijzondere gebeurtenis past binnen het mysterieuze aura dat rond het eiland hangt.

Bekende (ex-)inwoners

Trivia

  • Sinds 1988 is de Bell Islandse mijnbouwperiode door de federale overheid erkend als een national historic event.[236]
  • Op 23 april 2019 stortte een gigantisch stuk van een noordelijke klif naar beneden. Dit zorgde voor een enorme knal en bijhorende schokgolf die in meerdere plaatsen langs Conception Bay hoor- en voelbaar was (en in eerste instantie deed terugdenken aan de Bell Island Boom).[237]
  • Er bestaan zorgen dat een deel van de ondergrondse mijnen zou kunnen instorten, wat zowel een aardbeving als vloedgolf zou kunnen veroorzaken.[238]
  • In de 21e eeuw kwam uit monde van sommige opiniemakers en politici enkele keren het voorstel naar voren om een brug of tunnel van Newfoundland naar Bell Island aan te leggen.[197][239]

Zie ook

Zie de categorie Bell Island, Newfoundland and Labrador van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.