Etrusken
De Etrusken (Gr. (grc) /Tyrsênoi of (grc) /Tyrrhênoi; Lat. Tusci of Etrusci; Etr. Rasenna of Rasna[1]) vormden een bevolkingsgroep die van ca. de achtste tot de eerste eeuw v.Chr. het gebied tussen de rivieren de Arno en de Tiber (thans Toscane, Umbrië en Latium) in Italië bewoonde. Dit gebied noemt men in dit kader Etrurië. De economische basis van Etrurië was agrarisch. Volgens Plinius de Oudere was de tarwe van Clusium uitstekend en de beste wijngaarden van Italië bevonden zich net als vandaag in Toscane. In de bossen werd op everzwijnen en herten gejaagd. De Etrusken fokten ook paarden, runderen en varkens. De dalen van de Arno, Tiber en kleinere riviertjes vormden de belangrijkste routes waarlangs men zich verplaatste. Het reliëf en de wouden maakten reizen in Etrurië niet gemakkelijk voordat de Romeinen er wegen aanlegden. Muilezels werden gebruikt als lastdier.
Door de zeer succesvolle handel in ijzer (destijds een nieuw en kostbaar product) en het contact met Griekse kolonisten op het Italisch schiereiland (de Etrusken namen van hen het schrift en de techniek om aardewerk met het pottenbakkerswiel te maken over) heeft de Etruskische cultuur zich kunnen ontwikkelen tot een van de meest hoogstaande culturen van Europa. De Etrusken worden ook wel als de "grote voorgangers" van de Romeinen beschouwd.
Ondanks de grote beïnvloeding van de Griekse cultuur en de culturen van het Oosten (die vooral na 700 v.Chr. waarneembaar wordt) heeft de Etruskische cultuur altijd een zeer eigen identiteit gehad. Zo hadden de Etrusken, met uitzondering van enkele leenwoorden, een geheel eigen taal, die in tegenstelling tot de contemporaine talen van het Italisch schiereiland geen Indo-Europese taal was. Daarnaast waren bepaalde gebruiken niet in in overeenstemming met de Italische tradities. Met name de rol van de vrouw, die in de Etruskische samenleving veel groter was dan bijvoorbeeld in de Griekse en Romeinse samenleving, en het typische Oosterse gebruik om de wil van de goden in de ingewanden van offerdieren te lezen. De culturele verschillen met de omringende Italische volkeren waren zo groot, dat in de oudheid al werd gespeculeerd over de herkomst van de Etrusken. Dat debat wordt nog steeds gevoerd.
Etruscheria en etruscologie
Na het culturele en intellectuele dieptepunt van de Middeleeuwen staan de Etrusken in de Renaissance weer in de belangstelling: de inwoners en heersers van Toscane en Umbrië keken met trots terug op een glorieus verleden. In de 18e eeuw is er zelfs sprake van een ware etruscheria ('etruscomanie'), aangewakkerd door het populaire De Etruria regali libri septem ('Zeven boeken over het Etrurië der Koningen', 1723) van de Schotse, in Italië werkende geleerde Thomas Dempster (1579-1625), en de vondst van vele topstukken. Met name in de 19e eeuw worden grootschalige "opgravingen" georganiseerd: deze campagnes hadden meer met schatroverij dan met wetenschap gemeen. Etruskische necropoleis werden letterlijk geplunderd in de zoektocht naar juwelen en andere kunstvoorwerpen. Alles wat niet mooi genoeg werd gevonden of geen handelswaarde had werd weggegooid of kapotgemaakt. Zo kwam het voor dat bij ontdekte grafinboedels met veel dezelfde vazen het leeuwendeel werd kapotgeslagen om de exclusiviteit en marktwaarde van de collecties te waarborgen en te bevorderen. Grote verzamelaars waren onder meer Lucien Bonaparte, broer van Napoleon en organisator van dergelijke opgravingen, en niet in de laatste plaats het Vaticaan (waaronder paus Pius VII, Gregorius XVI), dat zich in de loop der tijd vele kunstvoorwerpen heeft toegeëigend. Vele particuliere verzamelingen vormden later de kern van belangrijke museale collecties (Museo Gregoriano Etrusco, Villa Giulia, Musée du Louvre, British Museum, Rijksmuseum van Oudheden, etc.).
De wetenschap die zich vandaag de dag met de studie naar alle facetten van de Etruskische cultuur bezig houdt is de etruscologie. Als grondlegger van de moderne etruscologie wordt de Italiaanse hoogleraar klassieke archeologie Massimo Pallottino (1909-1995) beschouwd. Zijn Etruscologia (1942) geldt als een belangrijk standaardwerk. Bij de reconstructie van de Etruskische cultuur is men vooral aangewezen op archeologisch onderzoek. De Etrusken hebben een zeer rijke materiële cultuur nagelaten, maar van hun literatuur is vrijwel niets overgeleverd. Alhoewel zij religieuze boeken hadden, zoals de beroemde liber linteus Zagrabiensis (waarvan een deel met ca. 1300 woorden is overgeleverd), zijn er weinig aanwijzingen dat ook andere literaire genres (dichtkunst, wetenschappelijke verhandelingen, etc.) werden beoefend.
Wel vinden we talloze vermeldingen bij Griekse en Romeinse auteurs (van de Romeinse keizer Claudius is bekend dat hij een 20 delen tellende -helaas niet overgeleverde- geschiedenis van de Etrusken schreef;[2]. Claudius was mogelijk de laatste persoon die de Etruskische taal kon lezen en spreken. Verder zijn er vermeldingen bij Herodotos, Dionysios, Ploutarchos, Livius, Plinius maior, Cicero, Seneca minor, en anderen), maar hun beschrijvingen zijn vaak kort, foutief of bevooroordeeld.
De herkomst van de Etrusken
Het debat over de etnische formatie van de Etrusken wordt al sinds de oudheid gedomineerd door twee theorieën, die de geleerden van vandaag de dag nog steeds in 'oriëntalisten' en 'autochtonisten' scheiden:
- Volgens de Griekse geschiedschrijver Herodotos (5e eeuw v.Chr.) stamden de Etrusken uit Lydië. Hij beschrijft hoe ten gevolge van een tragische hongersnood de Lydische koningszoon Tyrsènos een deel van de bevolking meegenomen heeft naar de andere zijde van de Middellandse Zee om daar een nieuw leven te beginnen, en zo zouden zij in het land van de Ombrikoi (de Umbriërs) zijn terechtgekomen.[3] Deze stelling werd door vrijwel alle historici in de oudheid aanvaard. Deze volksverhuizing zou ca. 1200 v.C. moeten hebben plaatsgevonden.
- Dionysius van Halicarnassus (1e eeuw v.Chr.) achtte de stelling van Herodotos echter een fabel. Hij maakte een vergelijking tussen de Lydiërs en de Etrusken van zijn tijd, en concludeerde dat er geen enkele verwantschap bestond. Hij beschouwde de Etrusken als een autochtone bevolkingsgroep in de streek die ruw geschetst, begrensd wordt door de Tyrreense Zee, de Tiber, de Apennijnen en de Arno.[4]
Later kwam de bekende Italiaanse archeoloog M. Pallottino met een nieuwe zienswijze. Hij was van mening dat het zoeken naar de herkomst van het Etruskische volk uitgaat van een onjuiste veronderstelling, namelijk dat volkeren één nauwkeurig te bepalen herkomst zouden kunnen bezitten. Hij wees in dit opzicht op de huidige Franse beschaving, die culturele elementen in zich bergt van de (Gallo-)Romeinen en van verschillende Germaanse stammen. De herkomst van de Fransen herleiden naar één van die volkeren zou de realiteit geweld aandoen. Liever sprak Pallottino dan ook van de 'vorming' van het Etruskische volk, die heeft plaatsgevonden in prehistorisch Italië gedurende eeuwen. Autochtone bevolkingsgroepen en nieuwkomers vanuit het oostelijke Middellandse-Zeegebied kunnen zijn versmolten tot een volk dat in historische tijd als een eenheid werd beschouwd. De vrij sterke culturele verschillen tussen de verschillende steden maken deze visie aannemelijk.
Aanwijzingen
De stèle van Kaminia
Op het eiland Lemnos in het noorden van de Egeïsche Zee werd in 19e eeuw een grafstèle gevonden, de zgn. Stèle van Kaminia, met een inscriptie in een taal (Lemnisch) die gelijkt op het Etruskisch. Het stuk werd al gauw gezien als het archeologische bewijs dat de Tyrsènoi oorspronkelijk uit Klein-Azië afkomstig waren.
Volgens een aantal wetenschappers, vooral linguïsten, betreft het inderdaad een archaïsche vorm van het Etruskisch. Daarmee zou deze vondst dus pleiten voor Herodotos' stelling van een Oosterse herkomst.
Andere geleerden menen daarentegen op basis van bepaalde grammaticale uitgangen dat het Lemnisch juist een jongere vorm van het Etruskisch is (m.a.w. men heeft het eiland vanuit Etrurië aangedaan).[5] Daarnaast dateert de stèle uit ca. 510 v.C., en men begint in Etrurië al vanaf 700 v.C. te schrijven! Een sterk argument van de autochtonisten is dat voor de aanwezigheid van Tyrsênoi in Klein-Azië geen archeologische bewijzen bestaan, terwijl de Etruskische materiële cultuur op het Italisch schiereiland een zeer lange navolgbare traditie heeft (tot ver vóór 1200 v.C.), met veel Italische invloeden.
Een andere zienswijze ten aanzien van het Lemnisch (nl. die van M. Pallottino) is dat zowel het Lemnisch als het Etruskisch twee (zeldzame) onafhankelijke overblijfselen zijn van een vóór-Indo-Europese oertaal, die bij de komst van de Indo-Europese talen zijn blijven bestaan. Deze theorie wordt tegenwoordig door de meeste linguïsten verworpen.
Literaire aanwijzingen
In de klassieke literatuur bestaan geen vermeldingen van op Lemnos wonende Etrusken. Sterker, volgens Homeros woonden er Thracische sintiërs.
Oriëntalisten menen dat de volksverhuizing heeft plaatsgevonden na 1200 v.C. Egyptische teksten vermelden namelijk dat rond die tijd (farao Merneptah, Ramses III) de Egyptische noordkust werd geteisterd door plunderingen van de beruchte zeevolken. Een van de volkeren zijn de Twrsh (Teresh/Tursha). Volgens sommigen zijn dit de Tyrsênoi op hun weg naar Midden-Italië.
Recentelijk is ontdekt dat Homeros een Etruskische naam noemt ("Lethos") in de context van Troje.[6] Troje lag echter veel noordelijker dan waar Herodotos Lydië situeerde. Misschien is Herodotos' situering van Lydië als moederland van de Etrusken onjuist en lag het eigenlijke gebied van de Lydiërs vóór Herodotos' tijd noordelijker.[7]
Genetica
In 2007 selecteerde prof. Alberto Piazza (Universiteit van Turijn) op basis van typisch Toscaanse achternamen mannen uit drie Toscaanse steden. Hij onderzocht hun erfelijk materiaal en vergeleek dat met DNA-stalen uit andere regio's zoals Zuid-Italië, de zuidelijke Balkan, het eiland Lemnos en Turkije. In één Toscaanse stad, Murlo, trof Piazza een genetische variant aan die verder alleen in Turkije werd gevonden. Zijn conclusie luidt dat de Etrusken immigranten uit het zuiden van Klein-Azië waren.
Recent biochemisch onderzoek (mitochondriaal DNA bij Toscaanse runderen, 2007) zou duiden op een herkomst van deze rassen uit Anatolië.[8]
De taal
De Etruskische tekens zijn erg verwant met die van de Grieken. Er zijn zo'n 12000 Etruskische inscripties bewaard. Het Etruskisch is relatief makkelijk te lezen omdat zij het Grieks alfabet hanteerden, weliswaar geschreven van rechts naar links. Het grootste probleem is dat we geen inhoudelijk diepgaande teksten hebben. De meeste teksten zijn korte grafinscripties, votiefteksten of korte verklarende teksten op vazen, beeldjes, spiegels, munten en grenspalen. De langste tot nu toe gevonden tekst is een linnen boek (Liber linteus Zagrabiensis), overgeleverd als mummiewindsel, dat ca. 1300 woorden bevat; het betreft hier een rituele kalender. Daarnaast beschikken we nog over enkele andere langere teksten zoals de Steen van Perugia (juridisch document ivm een grensgeschil), de bronzen Tabula Cortonensis (lange juridische tekst over de verkoop van gronden) en de Tabula van Capua (een archaïsche religieuze tekst). Zeer uitzonderlijk zijn de gouden Plaatjes van Pyrgi (2 in het Etruskisch, 1 in het Fenicisch, de taal van Carthago); de plaatjes hebben het alle drie over de schenking van een tempel, maar zijn spijtig genoeg geen exacte vertalingen van elkaar.[9] Vermeldenswaardig tenslotte zijn de Teerlingen van Tuscania (met de telwoorden van 1 tot 6 voluit geschreven) en de Lever van Piacenza, een bronzen modellever met godennamen, gebruikt bij het onderwijs voor Haruspices (zieners).
Linguïsten slagen er niet in de Etruskische taal te classificeren, maar zoveel is zeker: het Etruskisch is in géén geval verwant met de andere talen van Italië (Keltisch, Latijn, Oskisch, Umbrisch, etc.), het behoort niet eens tot de Indo-Europese taalfamilie, en zelfs niet tot de Semitische talen van het Oosten. Vanuit een aantal tweetalige teksten, maar vooral vanuit de inhoudelijke en structurele vergelijking van Etruskische teksten met gelijkaardige opschriften uit het Grieks of het Latijn, zijn ondertussen zo'n tweehonderd woorden duidelijk, alsook het feit dat het Etruskisch een agglutinerende taal is.
Hier volgen -ter illustratie- enkele zinnetjes in het Etruskisch:
- (op het beeld van de Redenaar uit Perugia): "aulesi metelis ve vesjal clensi cen fleres tece sjansl tenine tuthines chisjvlics" (Vanwege Aule Metelis, zoon van Vel en Vesjia, wordt dit (beeld) geplaatst voor de eerbiedwaardige godheid Sjans, door het district Chisuli)
- (op een sarcofaag uit Tarquinia): "...larisal crespe thanchvilus pumpnal clan zilath mechl rasnas marunuch cepen zilc thufi tenthas marunuch pachanati ril LXIII" (Crespe, zoon van Laris en Thanchvil Pumpnei, (was) zilaht van het Etruskisch gebied, priester van de maro's; toen hij 1ste (?) keer zilc was en maro in het (heiligdom) van Bacchus, (was hij) 63 jaar)
- (op een grafwand in Tarquinia): "felsnas la lethes svalce avil CVI murce capue tleche hanipaluscle" (Larth Felsnas, (zoon) van Lethe, leefde 106 jaar, hij verbleef in Capua en werd ... (?) in het (leger) van Hannibal)
- (op een oliekruikje): "aska mi eleivana mini mulvanike mamarce velchanas" (ik (ben) een olievaasje. Mamarce Velchanas schonk me)
- (op een grenspaal uit Cortona): "tular rasnal" (De grens van Etrurië)
Tot slot enkele Etruskische woorden:
ac-: maken, doen;
acil: werk;
ais(er): god;
am-: zijn;
apa: vader;
ati: moeder;
avil: jaar;
car-: doen, bouwen;
cel: aarde;
ci: drie;
clan: zoon;
flere: godheid;
huth: vier (of zes);
lautn: familie;
lup-: sterven;
mach: vijf;
malena: spiegel;
mi: ik;
mul-: schenken
nefts: kleinzoon;
papa: grootvader;
puia: vrouw;
rasna: Etruskisch;
sech: dochter;
spur: stad;
sja: zes (of vier);
sjuth: begraven, plaatsen;
sval: leven;
tin: dag;
tular: grens;
tur: geven;
thi: water;
thu: één;
usjil: zon;
vinum: wijn;
zal: twee;
zich: schrijven;
Geschiedenis van de Etrusken
De vroegste aanwijzingen voor de Etruskische cultuur dateren uit de late bronstijd. Het hoogtepunt van de Etruskische cultuur ligt in de archaïsche periode (6e eeuw v.C.), neergang en einde in de klassieke en hellenistische periode.
Villanovaperiode (ca. 1100 - 700 v.Chr.)
Hun vaderland was gelegen in Toscane, de vallei van de Tiber in Umbrië en een deel van Latium. In Umbrië hoorde het gebied van Perugia vanaf het begin tot hun kernland en in Latium het Noord-Westen van deze regio, namelijk de hele linkeroever van de Tiber, het gebied rond het Lago di Bracciano en het gebied rond het Lago di Bolsena. Hun cultuur heeft zijn wortels in de Villanova-cultuur, maar zij begonnen pas het schrift te gebruiken omstreeks het midden van de 8e eeuw v.Chr., toen zij het alfabet overnamen van de Griekse kolonie Cumae in de Golf van Napels.
Oriëntaliserende periode (ca. 700 - 600 v.Chr.)
Naast urbanisatie vond in deze periode ook de overgang van crematie naar inhumatie in tumuli plaats.[10] De rijkdom die we aantreffen in deze graven, waaronder uit het oosten ingevoerd ivoor, struisvogeleieren, goud enz., kwam voort uit de ijzermijnen die nu werden ontgonnen door de Etrusken op Elba en die rond de steden Populonia en Tarquinia.[10] De mijnen in Etrurië leverden bovendien koper en zilverhoudend lood, wellicht ook tin. De economie steunde verder op de export van wijn, landbouwproducten en ambachtelijk vervaardigde gebruiksvoorwerpen (bronzen vaatwerk en bucchero). Aan de Rhone (zuid-Frankrijk) ruilden de Etrusken hun aardewerk voor zout, dat in de oudheid kostbaar was.
Archaïsche periode (ca. 600 - 480 v.Chr.)
De 6e eeuw v.Chr. was toch hun belangrijkste periode: zij breidden hun invloedssfeer uit, in het zuiden tot Campanië en later ook in de Povlakte. Via de zee hadden zij handelscontacten met Sardinië en Corsica, en zij sloten met de Carthagers een bondgenootschap tegen de Grieken van Magna Graecia. De stichting van Alalia door inwoners van het Griekse Phocaea in 565 v.Chr. op de oostkust van Corsica vormde een bedreiging voor de Etrusken. Vluchtelingen uit Phocaea in Klein-Azië, die uit hun stad geëmigreerd waren na de Perzische verovering in 545 v.chr. voerden raids uit op de Etruskische kust. In de zeeslag bij zeeslag bij Alalia (omstreeks 535 v.Chr.) vocht een vloot van Carthagers en Etrusken tegen de Grieken van Phocaea. De Grieken leden zware verliezen zodat ze Corsica ontruimden. Een legende vertelt dat Griekse krijgsgevangenen in Caere gestenigd werden (Herodotos I.166, 167). Toen daarop de pest uitbrak in Caere werd het orakel van Delphi geraadpleegd.
De stad Rome werd misschien niet door hen "gesticht", maar had alleszins toch Etruskische koningen (dat blijkt uit de sage van koning Tarquinius Priscus en zijn opvolgers, de dynastie der Tarquinii) en tot een moderne stad uitgebouwd (volgens de traditie onder koning Servius Tullius)
Vanaf de vijfde eeuw v.Chr. werden de Etrusken steeds vaker aangevallen door de Italiërs aan de ene kant en de Kelten aan de andere kant. Onder meer door deze aanvallen kon een vloot van Syracuse in 453 v.Chr. zonder veel weerstand enkele havensteden verwoesten van Etrurië, wat een flinke tegenslag betekende.
Klassieke en Hellenistische perioden (ca. 480 - 30 v.Chr.)
Tegen het einde van de 6e eeuw v.Chr. begon hun machtspositie af te takelen. Eerst leden zij een nederlaag (in 474, de Slag bij Cumae) tegen de Grieken onder Hiëro I van Syracuse. Zij verloren langzaam hun greep op Campanië en Latium, en de Tarquinii werden uit Rome verjaagd, volgens de traditie in 509 v.Chr..
In 479 v. Chr. versloeg de dicht bij de Tiber gelegen stad Veii een Romeins leger bij de Cremera rivier, maar in 396 v.Chr. werd de stad door de Romeinen veroverd. Kort daarop kregen de Etruskische steden de genadeslag door de invallende Galliërs in 390 v.Chr. Rome veroverde, nadat het de Galliërs had verdreven, langzaam maar zeker heel Etrurië. De laatste vrije Etruskische steden Caere en Volsinii werden respectievelijk in 273 en in 265 v.Chr. onderworpen.
Een deel van Etrurië werd door Hannibal geplunderd tijdens de tweede Punische oorlog. Bij het Trasimeense meer behaalde hij een grote overwinning op Rome.
In 90 v.Chr. kregen de Etrusken het Romeinse burgerrecht, waardoor zij definitief in het Romeinse Rijk werden geïntegreerd. Zo verloren zij dan snel hun eigenheid, hoewel hun taal tot het begin van onze tijdrekening werd gebruikt naast het Latijn. Grote delen van de Etruskische bevolking werden uitgeroeid door Sulla tijdens de bondgenotenoorlog.
Politieke en sociale structuren
Etrurië vormde nooit één staat met een centraal bestuur: er bestond een twaalftal onafhankelijke vorstendommen (stadstaten) die met elkaar een confederatie hadden gevormd (de zgn. dodekapolis of Etruskische twaalfstedenbond). Oorspronkelijk had een "lucumo", een soort sacraal-militaire monarch, de leiding in zijn "lucumonie", maar dat systeem werd later iets meer gedemocratiseerd en dan zien we een "zilath" opduiken, een tijdelijk aangestelde heerser (zoals de Romeinse consul of dictator).[11]
De Etruskische maatschappij had een gelaagde structuur. Bovenaan stonden de aristocraten die begraven werden in een weelderig graf in een necropolis. Daarnaast waren er handelaars, ambachtslui, boeren en helemaal onderaan de slaven.[12]
De fresco's in de graven van de necropolis van Tarquinia uit de 6e en 5e eeuw v.Chr. tonen ons een levenslustig volk dat hield van uitgelaten feesten, met dans en muziek. Wat nog het meest opvalt is een - voor die tijd, en in vergelijking met Griekenland of Rome - hoogst ongewone sociale gelijkheid tussen man en vrouw. Etruskische vrouwen lagen naast hun man mee aan de feesttafels en namen deel aan uitingen van het openbare leven.
Cultuur
De stichting van steden
Van bij het aanbreken van de historische tijden waren de Etrusken de eersten die steden stichten in centraal Italië. De rationele indeling van de stadsruimte, met straten die elkaar kruisen in een rechte hoek, zal echter pas later voorkomen, vanaf het midden van de 6e eeuw v.Chr., onder invloed van de Griekse wereld, met name Ionië. De principes van een regelmatig urbanisme, voor zover de Etrusken besloten om ze toe te passen (wat niet altijd of overal het geval was) geraakten dus pas in de loop van het Archaïsche tijdperk in zwang. Deze principes komen niet zozeer tot uiting in de herindeling van bestaande agglomeraties, maar eerder in nieuwe verwezenlijkingen zoals de kolonie Marzabotto ten noorden van de Apennijnen, of in Etrurië de Necropoli della Banditaccia in Cerveteri, maar alleen in de sectoren die gevrijwaard gebleven zijn van de tumulustombes die al geplaatst waren. Als we aannemen dat dat zo is, en hoe onregelmatig het grondplan ook is en hoe wankel de gebouwen ook zijn, dan krijgt de Etruskische stad vaste vorm tussen midden van de 8e eeuw en het begin van de 7e eeuw v.Chr.
Op dat moment laten ze zich gelden als een materiële realiteit, maar ook (en essentiëler) als een juridische realiteit, als hoofdstad van een grondgebied, waarbij op eenzelfde plaats de politieke, militaire en religieuze macht verenigd worden. In de Etruskische mentaliteit was de prestige van de stad zo groot dat ze als heilig beschouwd werd. Latijnse schrijvers bevestigen dat de Etruskische disciplina, met andere woorden van de Etruskische godsdienst, onder andere voorschreven volgens welk ritueel de steden gesticht worden en de altaren en tempels ingewijd worden om te zorgen voor de onschendbaarheid van de omwallingen en de rechtmatigheid van de poorten
De omwallingen
De Etrusken maakten hoofdzakelijk gebruik van de natuurlijke verdedigingsmiddelen om hun versterkte omwalling te plaatsen. In zuidelijk Etrurië, waar het reliëf uit vulkanische turfsteen bestaat, zijn de wallen vaak niet meer dan een vervollediging van de kunstmatig opgetrokken rotshellingen, die om het zo te zeggen de kern van de vestingmuur vormen. In hun oudste vorm zijn de Etruskische omwallingen terug te brengen tot een houten omheining of zijn ze opgetrokken uit onregelmatige breuksteen.
de muren van onbewerkte bakstenen, die gewoon in de zon gedroogd werden, zien we pas vanaf de VIIe eeuw v.C. Daarvan kennen we slechts enkele zeldzame voorbeelden. De vergroting van de omwallingen, of anders gezegd : hun bouw in grote blokken steen die droog geplaatst werden begint pas in de Vie eeuw v.C. Dit fenomeen zien we in de grote steden en soms in de secundaire vestigingen die ervan afhingen. De omwallingen in veelhoekig metselwerk van Rosselle zijn daar een mooi voorbeeld van dat bovendien ook nog buitengewoon goed bewaard is gebleven. De bouw van muren in gehouwen steen neemt toe in de volgende eeuwen ten gevolge van de toenemende dreiging - van de Grieken, de Galliërs en de Romeinen - die op de Etruskische steden weegt. De Hellenistische omwallingen van Volterra, die gebouwd is van schelpkalksteen, bekoort door de grote variatie van zijn verbindingen in onregelmatig rechthoekig metselwerk en trekt tot vandaag de dag nog zijn okergele lint rond de stad en zijn tuinen. Volgens de Etruskisch godsdienst ploegde de stichter van de stad de plaats van de omwallingen om en hief hij zijn ploeg op, op de plaats waar de stadspoorten moesten kwamen.
Sier- en beeldende kunsten
De Etrusken hielden van mooie dingen. Dat bewijzen hun necropolissen (= grafsteden). Hun kunst had een geheel eigen karakter. Zij vervaardigden geen beelden van marmer, maar maakten veelvuldig gebruik van brons en klei (terracotta). Voorbeelden:
- de beroemde Lupa Capitolina Ca 500 v.Chr.
- de Apollo van Veii. Terracotta. Hoogte 1,8 m. Ca 500 v.Chr.
- de Chimaera van Arezzo. Brons. Hoogte 80 cm. Vroege 4e eeuw v.Chr.
- de "Mars" van Todi. Brons. Hoogte 1,41 m. Vroege 4e eeuw v.Chr.
Hun beelden zijn realistisch en vertonen niet de tendens tot idealisering die zo typisch is voor de Griekse kunst.
De Etrusken waren eveneens onovertroffen meesters in het bewerken van goud tot schitterende juwelen. Hun schilderkunst vertoont enige verwantschap met die van de Grieken.[13] De graven van de aristocratie waren soms versierd met fresco's in levendige kleuren. De belangrijkste vindplaatsen van deze fresco's zijn Tarquinia, Veio en Sarteano.
Belangrijk was ook het aardewerk. De meest typisch Etruskische vorm van aardewerk was Bucchero dat een zwarte of asgrijze kleur had. Dit werd eerst geproduceerd in Caere in de 7e eeuw voor Chr. Bucchero werd geëxporteerd over heel het Middellandse Zeegebied en naar Centraal Europa.
Architectuur en stedenbouw
We kennen de Etruskische architectuur best uit de dodensteden, meestal necropolis genoemd. Pas recent is in Murlo een belangrijk aristocratisch paleis opgegraven en wetenschappelijk onderzocht.[14] Rome zou er zonder de Etrusken beslist anders hebben uitgezien. Het rioleringssysteem (cloaca), de wegenbouw, het atrium-huis, de oudste (Romeinse) tempels, allemaal zijn ze op Etruskische ideeën gebaseerd. Op het gebied van de architectuur waren zij immers onovertroffen grootmeesters: ze voerden de boog en het gewelf in, en het gebruik van baksteen uit gebakken klei.
Voordat het Hellenisme in de keizertijd de officiële Romeinse staatskunst werd, bouwden de Etrusken al eeuwen tempels naar het model van de Jupitertempel op het Romeinse Capitool (gebouwd onder koning Tarquinius Superbus; meer dan een halve eeuw vóór de Parthenon te Athene).
Muziek
Als we de afbeeldingen in sommige graven mogen geloven, hielden de Etrusken erg veel van muziek en dans. Op fresco's worden dansers uitgebeeld in sensuele, gestileerde houdingen, die nu nog in het verre Oosten (India, Bali) voorkomen. Voor de begeleiding kende men (in oorsprong Griekse) instrumenten als dubbelfluit en lier.[15]
Godsdienst en levensbeschouwing
Godsdienst en levensbeschouwing waren uiterst belangrijk in de Etruskische maatschappij. Hun godenwereld en mythologie waren gebaseerd op de Villanovacultuur. In de steden aan de kust die intens handel dreven met de Griekse wereld werden naast hun eigen godheden ook enkele Griekse goden vereerd onder een Etruskische naam. De sagen van de Griekse helden Herakles en Theseus waren bekend.
Ze ontwikkelden het begrip van een goddelijke trias (= triade), later overgenomen door de Romeinen. Deze bestond uit Tinia (= Jupiter / Zeus), Uni (= Juno / Hera) en Menrva (= Minerva / Athena).
Ieder jaar kwamen de vertegenwoordigers van de Twaalfsteden-confederatie samen in een centraal heiligdom (in de buurt van Bolsena) waar religieuze plechtigheden werden gehouden en een nieuwe leider van de confederatie werd verkozen.[16] Deze religieuze bond was het werkelijke bindelement van de Etruskische cultuur.
Hun fanatieke geloof in rituelen, voortekens en voorspellingen kwam misschien uit het Nabije Oosten. Een belangrijke beslissing werd nooit genomen zonder eerst bijvoorbeeld de lever van offerdieren, het gedrag van heilig pluimvee of de inslaande bliksem te bestuderen.
Priesters en zieners stonden dus heel hoog in aanzien. Hun leer, genoteerd in de boeken van de disciplina etrusca, had een onuitwisbare invloed op de gehele Romeinse denkwereld. De religieuze literatuur bestond nog in de vroege middeleeuwen, in een Latijnse vertaling.
Dodencultus, voorouderverering en een fatalistisch geloof in het onafwendbare noodlot beïnvloedden het dagelijkse leven. De Etruskische dodensteden met hun onderaardse grafkamers, ingericht als echte huizen vol prachtige beelden, vazen, juwelen en muurschilderingen zijn ronduit sensationeel en zelfs voor die tijd bijzonder levendig. De muurschilderingen beelden taferelen uit van het dagelijkse leven, van historische momenten of mythologische verhalen.
Seksualiteit
Volgens hun vijanden, Grieken en later Romeinen waren de Etrusken onzedelijk, hoewel prostitutie en orgieën in beide culturen voorkwamen. Als we sommige auteurs mogen geloven waren de Etrusken een van de meest losbandige volkeren van de Oudheid. De objectiviteit is in deze roddelpraatjes echter ver te zoeken.
In enkele graven zijn seksueel getinte fresco's gevonden waaruit conclusies zijn getrokken met betrekking tot de seksuele leefwijze van de Etrusken. Het is echter onduidelijk wat de betekenis van deze fresco's is. Volgens een interpretatie van de afbeeldingen zouden mannen en vrouwen samen sporten en werden ze gezien als gelijken. Mannen en vrouwen worden weergegeven als jong en gezond. Een interpretatie die duidt dat partnerwisseling voor zou komen kan worden afgewogen tegen een andere die wijst op het "gebruik" van slaven door de Etrusken.
Musea
Italiaanse musea met Etruskische collectie
- Museo Nazionale Etrusco di Villa Giulia, Rome
- Museo Gregoriano Etrusco, Vaticaanstad
- Museo archeologico nazionale di Firenze, Florence
- Museo Archeologico "Claudio Faina", Orvieto
- Museo Archeologico Nazionale, Tarquinia
- Museo Civico, Bologna
- Museo Civico, Viterbo
- Museo Civico, Piacenza
- Museo Civico Archeologico, Sarteano
- Museo Civico Archeologico delle Acque, Chianciano Terme
- Museo Civico Rocca Monaldeschi, Bolsena
- Museo Guarnacci, Volterra
- Antiquarium di Poggio Civitate, Murlo
- Galeria Nazionale Estense, Modena
- Museo dell'Academia Etrusca, Cortona
- Museo della Città Etrusca e Romana, Cortona
- Museo Nazionale Cerite, Cerveteri
- Museo Archeologico, Perugia
- Museo Archeologico Nazionale, Arezzo
- Museo Archeologico Nazionale, Chiusi
- Museo Archeologico Nazionale, Orvieto
- Museo Nazionale Etrusco Pompeo Aria, Marzabotto
Buitenlandse collecties
België
Nederland
Duitsland
- Antikensammlungen, München
Verenigd Koninkrijk
- British Museum, Londen
- Shefton Museum of Greek Art and Archeology (University of Newcastle), Newcastle
Denemarken
Kroatië
- Archeologisch museum, Zagreb
Rusland
Verenigde Staten
- Metropolitan Museum of Art, New York
- Penn Museum, University of Pennsylvania Museum of Archeology and Anthropology, Philadelphia
Zie ook
Externe links
- (en) Mysteriousetruscans.com
- (en) Website van de New York University, zie "institute for etruscan and italic studies"
- (de) Etruskisch.de
- Archeologisch museum van Bologna: http://www.comune.bologna.it/museoarcheologico/
Noten
- ↑ Rasenna treffen we aan bij Dionysius van Halicarnassus (I 30.3.). Rasna is de gesyncopiseerde vorm van Rasenna (G. Bonfante - L. Bonfante, The Etruscan Language: an Introduction, Manchester - New York, 20022, p. 81.). Vanaf ca. 490 v.Chr. verdwijnen namelijk in Etruskische woorden de klinkers in de tweede lettergreep. We treffen ook de vorm Raśna (uitgesproken als: Rashna) op de cippus van Cortona.
- ↑ Suet., Divus Claudius 42.2.
- ↑ Herod., Historiae I 94.
- ↑ Dion. Hal., Antiquitates Romanae I 25-30.
- ↑ C. De Simone, I Tirreni a Lemnos. Evidenza linguistica e tradizioni storiche, Florence, 1996.
- ↑ Hom., Ilias II 840.
- ↑ R.S.P. Beekes, The Origin of the Etruscans, Amsterdam, 2003.
- ↑ M. Pellecchia, in Maandblad EOS 4 (april 2007).
- ↑ F.C. Woudhuizen, De tweetalige inscripties op de gouden plaatjes van Pyrgi en het probleem van de oorsprong der Etrusken, in Hermeneus 75 (2003), pp. 318-324.
- ↑ a b Inleiding Etrusken, museumkennis.nl (2004).
- ↑ J.-R. Jannot, À la Rencontre des Étrusques, Rennes, 1987, pp. 70-72 (ROIS ET LUCUMONS).
- ↑ J.-R. Jannot, À la Rencontre des Étrusques, Rennes, 1987, pp. 73-74 (LA SOCIETE). Zie voor het belang van de naamgeving ook: C. Berrendoner - M. Munzi, La gens urinate, in MEFRA 110 (1998), pp. 647-662.
- ↑ J.-R. Jannot, La peinture étrusque, première peinture de l'Europe?, Clio.fr (2002).
- ↑ R.D. De Puma - J.P. Small (edd.), Murlo and the Etruscans: Art and Society in Ancient Etruria, Madison, 1994.
- ↑ Lifestyle, MysteriousEtruscans.com (2008).
- ↑ M.J. Vermaseren, De Franse opgravingen te Bolsena, in Hermeneus 29 (1957), pp. 38-43.
- ↑ H.A.G. Brijder, De Etrusken, in Griekse, Etruskische en Romeinse kunst. Allard Pierson museum. Amsterdam, Culemborg, 1976, pp. 86-114.
Referenties & verder lezen
- G. Barker - T. Rasmussen, The Etruscans, Oxford, 2001. ISBN 0631220380
- M. Bats, Marseille archaïque. Etrusques et Phocéens en Méditerranée nord-occidentale, in MEFRA 110 (1998), pp. 609-633.
- R.S.P. Beekes - L.B. van der Meer, De Etrusken spreken, Muiderberg, 1991. ISBN 9062837972
- R.S.P. Beekes, The Origin of the Etruscans, Amsterdam, 2003. ISBN 9069843692
- C. Berrendoner - M. Munzi, La gens urinate, in MEFRA 110 (1998), pp. 647-662.
- R. Bloch, The Etruscans, Londen, 1965. ISBN 0500020051
- G. Bonfante - L. Bonfante, The Etruscan Language: an Introduction, Manchester - New York, 20022. ISBN 0719055407
- H.A.G. Brijder, De Etrusken, in Griekse, Etruskische en Romeinse kunst. Allard Pierson museum. Amsterdam, Culemborg, 1976, pp. 86-114.
- H.A.G. Brijder - J. Beelen - L.B. van der Meer - e.a., De Etrusken, 's-Gravenhage, 1990. ISBN 9012065348
- A. Brown, Ancient Italy before the Romans, Oxford, 1980. ISBN 0900090650
- H. Cassimatis, Le miroir dans les représentations funéraires apuliennes, in MEFRA 110 (1998), pp. 297-350.
- R.D. De Puma - J.P. Small (edd.), Murlo and the Etruscans: Art and Society in Ancient Etruria, Madison, 1994. ISBN 0299139107 (Recensie door D.W.J. Gill, in BMCR 6 (1995).)
- C. De Simone, I Tirreni a Lemnos. Evidenza linguistica e tradizioni storiche, Florence, 1996. ISBN 882224432X
- J. Heurgon, Daily life of the Etruscans, Londen, 2002. ISBN 1842125923
- J.C. Hofkes-Brukker, Nabeschouwingen over „Het Geheim der Etrusken”, in Hermeneus 27 (1955), pp. 21-29.
- J.C. Hofkes-Brukker, Nabeschouwingen over „Het Geheim der Etrusken” (II), in Hermeneus 27 (1955), pp. 41-43.
- J.-R. Jannot, À la Rencontre des Étrusques, Rennes, 1987. ISBN 2737301203
- J.-R. Jannot, Les magistrats, leurs insignes et les jeux étrusques, in MEFRA 110 (1998), pp. 635-645.
- J.-R. Jannot, Regards sur la civilisation étrusque, Clio.fr (1999).
- J.-R. Jannot, La peinture étrusque, première peinture de l'Europe?, Clio.fr (2002).
- N. Lubtchansky, Le pécheur et la métis. Pêche et statut social en Italie centrale à l'époque archaïque",, in MEFRA 110 (1998), pp. 111-146.
- M. Martinelli - G. Paolucci, Etruscan places, Florence, 2006. ISBN 8881171570
- L.B. van der Meer, Turan, de liefdesgodin der Etrusken, in Hermeneus 47 (1975), pp. 50-63.
- L.B. van der Meer (ed.), De Etrusken: inleiding tot de verzameling Etruskische oudheden in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, 's-Gravenhage, 1977. ISBN 9012014735
- L.B. van der Meer, Prometheus in beeld, in Hermeneus 59 (1987), pp. 58-67. (i.h.b. pp. 62-63.)
- L.B. van der Meer, Mythe als paradigma van verleden en heden. De fresco's van de Tomba François, Vulci, in Hermeneus 58 (1986), pp. 19-28.
- L.B. van der Meer, Etrusken op Lemnos. Het einde van een mythe, in Hermeneus 69 (1997), pp. 180-183.
- M. Nielsen, Etruskische mannen en vrouwen. Recente grafvondsten in Perugia, in Hermeneus 65 (1993), pp. 1-9.
- M. Pallottino, Etruscologia, Milaan, 1942. ISBN 8820314282
- M. Pellecchia - e.a., The mystery of Etruscan origins: novel clues from Bos taurus mitochondrial DNA, in Proceedings of the Royal Society B 274 (2007), pp. 1175-1179.
- M. Pellecchia, in Maandblad EOS 4 (april 2007).
- H.A. Stützer, Die Etrusker und ihre Welt, Keulen, 1975. ISBN 3770107853
- M.J. Vermaseren, De Franse opgravingen te Bolsena, in Hermeneus 29 (1957), pp. 38-43.
- F.C. Woudhuizen, De tweetalige inscripties op de gouden plaatjes van Pyrgi en het probleem van de oorsprong der Etrusken, in Hermeneus 75 (2003), pp. 318-324.