weerskanten
- Geluid: weerskanten (hulp, bestand)
- weers·kan·ten
- alleen meervoud, van Middelnederlands wederside, op te vatten als samenstelling van weer bw en kanten zn met het invoegsel -s- [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weerskanten | |
verkleinwoord |
de weerskanten mv
- aan ~: flankerend aan beide zijden
- Er stonden palmen aan weerskanten van de weg.
- Aan weerskanten brullen kerels als gekken om zichzelf te verdoven, om zichzelf moed te geven. Anderen rennen net als hij, geconcentreerd, de zenuwen in hun buik, met droge keel. Ze stormen allemaal op de vijand af, gewapend met een onherroepelijke woede, een verlangen naar wraak. [3]
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ weerskanten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 18