• weef·ge·touw
  • In de betekenis van ‘toestel waarmee garen tot weefsel gevlochten wordt’ voor het eerst aangetroffen in 1477.[1]
  • samenstelling van  weven ww  en  getouw zn ; evenzo samengesteld is Nederduits Weevtau.
enkelvoud meervoud
naamwoord weefgetouw weefgetouwen
verkleinwoord weefgetouwtje weefgetouwtjes

het weefgetouwo

  1. een machinaal of met de hand of voet aangedreven apparaat waarin garen tot weefsel wordt geweven door vervlechting van verticale tussen horizontale draden, die schering respectievelijk inslag heten
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]