verbruik
- ver·bruik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verbruik | - |
verkleinwoord | - | - |
het verbruik o
- hoeveel datgene vermindert wat je nodig hebt voor een bepaald nut, bijvoorbeeld de gebruikte brandstof om een bepaalde afstand af te leggen
- Wat is het verbruik van jouw auto?
- de totale verbruikte hoeveelheid
- Vorige maand had ik een verbruik van 126 kWu elektriciteit.
2. de totale verbruikte hoeveelheid
vervoeging van |
---|
verbruiken |
verbruik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbruiken
- Ik verbruik.
- gebiedende wijs van verbruiken
- Verbruik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbruiken
- Verbruik je?
- Het woord verbruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verbruik" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be