• ve·len
  • In de betekenis van ‘verdragen, dulden’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • erfwoord, mogelijk van dezelfde stam als bevelen [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
velen
veelde
geveeld
zwak -d volledig

velen

  1. overgankelijk tolereren, verdragen, dulden
    • Ik kan dat niet velen. 
    • Afwijkend gedrag werd niet geveeld. 
  1. zelfstandig gebruikt onbepaald hoofdtelwoord voor personen
    • Velen zouden dat nooit doen. 
     Velen van ons zijn slaaf van onze schulden geworden en ik was hierop geen uitzondering.[3]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]


vervoeging van
velar

velen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van velar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van velar