trukeren
- tru·ke·ren
- Ontleend aan het Franse truquer.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trukeren |
trukeerde |
getrukeerd |
zwak -d | volledig |
trukeren
- overgankelijk door middel van kunstgrepen naar zijn hand zetten
- Die foto's zijn getrukeerd: Jan is helemaal nooit in Spanje geweest!
- Het woord trukeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trukeren" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be