• tru·ke·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
trukeren
trukeerde
getrukeerd
zwak -d volledig

trukeren

  1. overgankelijk door middel van kunstgrepen naar zijn hand zetten
    • Die foto's zijn getrukeerd: Jan is helemaal nooit in Spanje geweest! 
41 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be