schuif
- schuif
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuif | schuiven |
verkleinwoord | schuifje | schuifjes |
- manier om een deur te vergrendelen met een plat voorwerp
- Om de deur te openen moet je eerst de schuif eraf halen.
- uitschuifbare bak in een meubelstuk, lade
- De kleren lagen in de bovenste schuif.
|
1. manier om een deur te vergrendelen met een plat voorwerp
vervoeging van |
---|
schuiven |
schuif
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuiven
- Ik schuif.
- gebiedende wijs van schuiven
- Schuif!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuiven
- Schuif je?
- Het woord schuif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuif" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ schuif op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be