• ri·gi·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(overdreven) streng’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1776 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rigide rigider (rigiedst)
verbogen rigidere (rigiedste)
partitief rigides rigiders -

rigide

  1. star, streng volgens de regels
    • Als je vasthoudt aan te rigide oude regels is de kans op revolutie en opstand groter dan bij een meer flexibele houding. 


94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]